Kan uw kind een financieel ruggensteuntje goed gebruiken? Bijvoorbeeld voor studiekosten, de aankoop van een woning of bij het verlies van een baan? Of misschien wil uw kind een langgekoesterde droom van een eigen bedrijf verwezenlijken of het stokje van het familiebedrijf overnemen? Uw financiële hulp zou dat mogelijk kunnen maken! Laat u inspireren door deze advieswijzer.

Geld

Schenking

Een veelgebruikte en relatief eenvoudige manier om een kind financieel te ondersteunen, is het schenken van geld. Dit kan op diverse manieren. Door handig gebruik te maken van vrijstellingen en fiscaal vriendelijke schenkingsvormen, kunt u het rendement van uw schenking verhogen. Niet alleen op het moment van schenking zelf, maar ook later. Schenken is een voordelige manier om het opgebouwde vermogen aan de volgende generatie over te dragen. Het financiële steuntje voor nu is misschien tegelijkertijd een gelegenheid om na te denken over uw nalatenschapsplanning.

Afhankelijk van de omvang van uw vermogen en de vrijstellingen, bedraagt de erfbelasting voor uw kind al snel tussen de 10 en 20% en voor het kleinkind zelfs tussen de 18 en 36%. Regel het tijdig en goed en bespaar erfbelasting in het voordeel van uw erfgenamen!

Let op! Voor mensen met vermogen geldt een hogere eigen bijdrage voor zorg via de AWBZ. In 2024 wordt bij alleenstaanden 4% van uw vermogen boven het toetsbedrag van € 31.747 als extra inkomen voor de berekening van de eigen bijdrage meegeteld. Voor partners geldt het dubbele toetsbedrag, € 63.494. De peildatum hiervoor is 1 januari 2022.

Fiscaalvrije schenkingen

Als ouder kunt u uw kind jaarlijks een bedrag schenken zonder dat daar belasting over betaald moet worden. Voor 2024 is dit bedrag € 6.633. Schenkt u aan een kind dat tussen de 18 en 40 jaar oud is (of van wie de partner tussen de 18 en 40 jaar oud is), dan kan deze vrijstelling eenmalig worden verhoogd naar € 31.813. Voor schenkingen ten behoeve van een kostbare studie of opleiding kan de vrijstelling zelfs eenmalig worden verhoogd naar € 66.268.

Let op! De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is vanaf 2024 volledig afgeschaft.

Papieren schenking

U wilt schenken, maar u wilt of kunt nog niet het gehele bedrag in contanten aan uw kind geven. Dan heeft u de mogelijkheid tot een ‘notariële schuldigerkenning uit vrijgevigheid’, ook wel bekend als papieren schenking. U erkent een bedrag schuldig te zijn aan uw kind dat pas opeisbaar is na uw overlijden.

Voordeel is dat u blijft beschikken over het (geschonken) vermogen en liquiditeiten en toch handig gebruikmaakt van de vrijstellingen in de schenkbelasting. Tegelijkertijd bent u vrij om tussentijds op de schuld af te lossen en daarmee uw kind geld te verstrekken. Om met deze schenking ook erfbelasting te besparen, moet u uw kind wel jaarlijks daadwerkelijk 6% rente betalen. Via rente en aflossing ontvangt uw kind dan financiële ondersteuning.

Let op! De schenking op papier moet zowel door de schenker als de ontvanger in box 3 worden opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. In het box 3-stelsel in 2024 ontstaat hierbij wel een verschil tussen de belastbaarheid van de vordering en de aftrek van de schuld. Over de vordering die uw kind op u heeft, wordt namelijk een hoger forfaitair percentage (6,04% in 2024) berekend dan het forfaitair percentage waartegen de schuld die u heeft aan uw kind aftrekbaar is. Het exacte percentage voor de schuld is nog niet bekend. Voor een vergelijk: voor het jaar 2023 bedroegen deze percentages voor vorderingen 6,17% en voor schulden 2,46%, een verschil van 3,71%!

Tip! Wilt u meerdere jaren achter elkaar een papieren schenking doen aan uw kind, dan bestaat de mogelijkheid om dit in één keer voor meerdere jaren bij de notaris te regelen. Laat u wel goed informeren over de voorwaarden en de voor- en nadelen die hieraan verbonden zijn.

Schenken onder voorwaarden

Het kan gebeuren dat een schenking via het huwelijksgoederenregime of een samenlevingscontract onbedoeld bij de schoonfamilie van uw (klein)kind terechtkomt. Dit kunt u voorkomen door bij de schenking een uitsluitingsclausule op te nemen, zodat de schenking eigendom blijft van uw (klein)kind. Door het schenken van vermogen aan uw kind kan het op enig moment ook gebeuren dat uw financiële draagkracht onder druk komt te staan. Wilt u schenken zonder financieel afhankelijk te worden van uw kind, dan kunt u ook schenken onder de voorwaarde dat de schenking door u herroepen kan worden.

Let op! Is uw kind getrouwd na 1 januari 2018, dan valt uw schenking niet meer in de huwelijksgemeenschap. Uw kind kan samen met zijn of haar partner in de huwelijkse voorwaarden echter bepalen dat schenkingen wel tot de gemeenschap behoren. In die situatie is de uitsluitingsclausule desgewenst nog relevant.

Bedrijfsopvolging in de familie

Wilt u uw bedrijf geheel of gedeeltelijk overdragen aan uw kind? Met de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de Successiewet kunt u het ondernemingsvermogen of uw aanmerkelijkbelangaandelen fiscaal vriendelijk op de kinderen overdragen. De BOF geldt alleen voor actieve ondernemingen.

Beleggingsactiviteiten vallen nagenoeg geheel buiten de regeling. De BOF voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van 100% van de waarde, voor zover de waarde van de onderneming niet meer bedraagt dan € 1.325.253 (2024). Voor het meerdere is de vermindering 83%. Voor de dan nog verschuldigde schenkbelasting kan tien jaar lang rentedragend uitstel van betaling worden verleend. De regeling kent onder meer voorwaarden ten aanzien van de bezitsperiode voor u als schenker en voor de voortzetting van het bedrijf door de verkrijger.

Denk na over uw bedrijfsopvolging en laat u daarover goed adviseren. De vrijstelling van de BOF wordt namelijk per 1 januari 2025 gewijzigd. Vanaf die datum geldt een vrijstelling van 100% voor ondernemingsvermogen tot € 1.500.000. Van het meerdere is dan nog slechts 75% vrijgesteld. Dit betekent dat met name voor bedrijven met een grote waarde een geringere vrijstelling gaat gelden. Het omslagpunt ligt bij € 1.871.337. Voor bedrijven met een waarde tot deze grens wordt de vrijstelling vanaf 2025 groter, voor bedrijven boven deze grens wordt de vrijstelling juist beduidend kleiner. 

Voorbeeld
Voor een bedrijf met en waarde van bijvoorbeeld €5.000.000 bedraagt de vrijstelling nu nog €4.375.293. Vanaf 2025 bedraagt de vrijstelling nog slechts €4.125.000, ofwel €250.293 minder.

Let op! Bent u van plan op korte termijn uw bedrijf te schenken aan bijvoorbeeld uw kinderen, ga dan na of u dit wellicht beter nog in 2024 kunt doen. Het kan vele duizenden euro’s aan te betalen belasting verschil maken!

Familielening

U kunt uw kinderen natuurlijk ook geld lenen. Het is niet altijd eenvoudig, ook niet voor uw kinderen, om een financiering bij een bank te krijgen. Bij een lage rente op een spaardeposito kan een familielening dan algauw een aantrekkelijke optie zijn. Maak wel zakelijke afspraken en leg de voorwaarden, zoals rente, duur, aflossing, aanwending van de geldsom, opeisbaarheid, opzeggingsgronden en eventuele zekerheden, goed vast. Dit zorgt voor financiële en juridische duidelijkheid voor u en uw kind en voorkomt veelal onnodige fiscale narigheid.

Let op! Houd er rekening mee dat door het box 3-stelsel in 2024 hierbij wel een verschil ontstaat in belastbaarheid. Over de vordering die u op uw kind heeft, wordt namelijk een hoog forfaitair percentage (6,04% in 2024) berekend in box 3. Betreft de lening aan uw kind een zogenaamde eigenwoninglening die aan de fiscale voorwaarden voldoet? Dan is de rente tegen de werkelijke rente aftrekbaar bij uw kind.

Eigenwoninglening

Via een notariële of onderhandse akte kunt u uw kind geld lenen voor de aanschaf, verbouwing of het onderhoud van een eigen woning. Over de lening ontvangt u van uw kind rente. Voor u behoort de (zakelijke) lening tot uw box 3-vermogen. Voor de te betalen belasting in box 3 gaat de fiscus tegenwoordig uit van de vermogensbestanddelen die u werkelijk heeft. Daarbij gebruikt men fictieve rendementen die dicht bij de werkelijke rendementspercentages voor sparen of beleggen liggen. Voor spaargeld is dat bijvoorbeeld veel lager dan voor beleggingen. Voor beleggingen en andere bezittingen, zoals een verstrekte lening aan uw kind, gaat de fiscus in 2024 uit van een fictief rendement van 6,04%.

Let op! Sinds 1 januari 2013 gelden ook voor de eigenwoningleningen binnen de familie de nieuwe regels rondom hypotheekrenteaftrek. Dat wil zeggen dat de lening dus binnen dertig jaar volledig en minimaal annuïtair moet zijn afgelost. Om de renteaftrek bij een onderhandse lening veilig te stellen, moet uw kind de Belastingdienst informeren over de eigenwoninglening. Daarvoor moeten de gegevens van de lening jaarlijks worden doorgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. Dat geldt zowel voor een nieuwe lening als voor het doorgeven van een wijziging van een bestaande eigenwoninglening.

Let op! Het is verstandig om voor de lening een zekerheidsrecht te bedingen. Niet alleen voor de terugbetaling, maar ook om het zakelijke karakter fiscaal te onderbouwen. Voor het vastleggen van een hypotheek moet u bij de notaris zijn.

Lening en schenking via een kasrondje

U kunt uw kind extra financieel steunen door bijvoorbeeld de eigenwoninglening aan te vullen met een ‘kasrondje’. In hetzelfde jaar dat het kind de rente aan u betaalt, schenkt u een bedrag binnen de jaarlijkse schenkingsvrijstelling (2024: € 6.633). Uw kind profiteert bij een eigenwoninglening van de fiscale renteaftrek en van de vrijgestelde schenking, terwijl u (een deel van) de rente weer belastingvrij kunt teruggeven. De schenking en rentebetaling moeten overigens los van elkaar staan en niet met elkaar worden verrekend. Anders valt het fiscale voordeel weg.

Borgstelling

Indien uw kind bij een bank niet op eigen kracht een (extra) lening kan krijgen, kunt u als ouder borg staan. Dit kan voor de gehele lening, maar ook voor een deel. Hiermee biedt u de bank extra zekerheid. Met een borgstelling voor een hypothecaire geldlening behoudt het kind recht op hypotheekrenteaftrek.

Risicodragende deelname

Tot slot nog een laatste tip: heeft uw kind plannen om voor zichzelf te beginnen, dan is een geldlening wellicht een voor de hand liggende optie. Maar misschien is een risicodragende deelname van u als financier in het startende bedrijf van uw kind voor beiden interessant. Er zijn vele manieren om dit vorm te geven. Vraag het ons!

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Bij verzuim als gevolg van ziekte komt een hoop kijken. U moet als werkgever weten aan welke wet- en regelgeving u gebonden bent. Wat moet u regelen, wanneer en door wie? Wat regelt u zelf en wat besteedt u uit? En hoe zit het met het salaris, uitkeringen en overige financiële zaken? Deze aspecten komen hier aan bod.

Medisch

Het proces: wat, wanneer en door wie

Contract arbodienstverlening

De Arbowet verplicht bedrijven zich deskundig te laten ondersteunen bij het arbo- en verzuimbeleid. Dit kan door een arbokerndeskundige (zogeheten maatwerkregeling; onder voorwaarden bepaalt de werkgever zelf door wie hij zich laat ondersteunen) of door een arbodienst.

Vangnetregeling

Schakelt u een arbodienst in, dan spreken we over een zogeheten vangnetregeling. U sluit dan een contract af met een gecertificeerde arbodienst.

Tip! Op de website www.sbca.nl is terug te vinden of een arbodienst gecertificeerd is.

Een arbodienst heeft de volgende taken:

  • het toetsen van de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
  • deskundige begeleiding bij ziekte
  • het aanbieden van een (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO)
  • het zo nodig verrichten van aanstellingskeuringen
  • het bieden van een preventieve consultatiemogelijkheid van de bedrijfsarts

Iedere arbodienst moet beschikken over een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft recht op overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Ook heeft hij het recht de werkplek te bezoeken. Verder dient hij beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (www.beroepsziekten.nl). De bedrijfsarts moet zich niet alleen bezighouden met de ziekteverzuimbegeleiding en de re-integratie, maar ook met preventie: voorkomen dat er uitval plaatsvindt.

Maatwerkregeling

Bij de keuze voor een maatwerkregeling moet er ten minste één bedrijfsarts beschikbaar zijn voor verzuimbegeleiding, de PAGO en aanstellingskeuringen. De maatwerkregeling kan alleen worden toegepast na verkregen instemming van de ondernemingsraad (or) of de personeelsvertegenwoordiging (PVT) en geldt dan voor een periode van vijf jaar.

Let op! Iedere arbodienstverlener dient te beschikken over een klachtenregeling.

Bedrijfsarts of arboarts?

Een bedrijfsarts is niet hetzelfde als een arboarts. De titel bedrijfsarts is namelijk een wettelijk beschermde titel. De bedrijfsarts kan tuchtrechtelijk worden aangesproken. Bedrijfsartsen zijn in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) opgenomen als ‘arts’ met als specialisme ‘arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’. Het BIG-register is door iedereen te raadplegen (www.bigregister.nl). Iedere zorgverlener is verplicht zijn BIG-nummer actief bekend te maken, zodat deze makkelijk in het BIG-register kan worden gevonden. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren. Vanwege een tekort aan bedrijfsartsen besteedt de bedrijfsarts taken uit aan andere professionals. We spreken dan van taakdelegatie. Hij blijft echter zelf eindverantwoordelijke. Bepaalde taken, zoals het opstellen van een probleemanalyse en het eindoordeel bij de WIA-aanvraag, moet hij zelf uitvoeren.

Second opinion

U bent als werkgever verplicht om een werknemer die het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts op het gebied van de verzuimbegeleiding, in de gelegenheid te stellen op uw kosten een oordeel aan te vragen bij een andere onafhankelijke door u gecontracteerde bedrijfsarts. Het aanvragen van een second opinion heeft geen opschortende werking. Het advies van de eigen bedrijfsarts blijft dus staan. Het is de bedoeling dat er bij een afwijkende mening intercollegiaal overleg plaatsvindt, waarna de eigen bedrijfsarts mogelijk zijn oordeel bijstelt. Het is aan de werknemer om te bepalen of het oordeel van de bedrijfsarts van de second opinion ter kennis wordt gebracht aan de eigen bedrijfsarts. Meer informatie is te vinden op www.bedrijfsartsensecondopinion.nl of www.secondopinionpoli.nl

Wet verbetering poortwachter

In het kader van de Wet verbetering poortwachter gelden er bepaalde processtappen die tijdens ziekte van een werknemer doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • ziekmelding
  • probleemanalyse
  • plan van aanpak

1. De ziekmelding
In uw verzuimreglement staat aangegeven wanneer en bij wie de werknemer zich ziek moet melden. Het is van belang de ziekmelding te laten registreren door de leidinggevende van de werknemer, zodat hij of zij gelijk gericht vragen kan stellen. Welke vragen u mag stellen kunt u terugvinden op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens.De zieke werknemer dient in de eerste week van zijn ziekte aangemeld worden bij de arbodienst/bedrijfsarts.

2. Probleemanalyse
De bedrijfsarts beoordeelt na uiterlijk zes weken of er sprake is van dreigend langdurig verzuim. De bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op, waaruit naar voren komt wat de aard van het ziekteverzuim is in relatie tot de door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Daarbij wordt ook aangegeven of en zo ja welke mogelijkheden er zijn tot re-integratie. 
De probleemanalyse die naar de werkgever gaat, bevat geen medische gegevens. De probleemanalyse bevat een advies over de wijze waarop de mogelijkheden tot herstel en werkhervatting kunnen worden benut of vergroot.

3. Plan van aanpak
Werkgever en werknemer stellen samen op basis van de probleemanalyse het plan van aanpak op. Daarin maakt u afspraken over het doel van de re-integratie en op welke manier u dit doel het best kunt bereiken. Dit plan wordt minimaal eens in de zes weken geëvalueerd. 

Casemanager

Een casemanager fungeert als een soort spin-in-het-web waar het gaat om de processtappen in het kader van de re-integratie. De rol van casemanager kan intern worden opgepakt door de leidinggevende of iemand van HR/personeelszaken. U kunt dit ook uitbesteden aan een professionele casemanager die speciaal daartoe is opgeleid en uitgebreide kennis heeft van wet- en regelgeving rondom verzuim. De casemanager kan bijvoorbeeld ondersteunen bij het maken van een re-integratievisie en het re-integratieverslag, managementinformatie aanleveren, deelnemen aan het sociaal-medisch team (SMT) en subsidiemogelijkheden in kaart brengen.

Eerstejaarsevaluatie: spoor 1 of spoor 2

Rondom het eerste jaar moet er een eerstejaarsevaluatie plaatsvinden tussen werkgever en werknemer. Dit staat ook wel bekend als het opschudmoment. Er wordt gekeken waar partijen staan in het kader van de re-integratie. Veelal zal er door de bedrijfsarts een inzetbaarheidsprofiel worden opgesteld dat de basis is voor door de arbeidsdeskundige te verrichten mogelijkheden in het kader van werkhervatting binnen het bedrijf (spoor 1) dan wel buiten het bedrijf (spoor 2). Uiterlijk moet een spoor 2-traject worden gestart binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie.

Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er:

  • geen sprake is van benutbare mogelijkheden; of
  • er binnen drie maanden geen concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. 

U moet de eerstejaarsevaluatie schriftelijk vastleggen. In het verslag neemt u het volgende op: 

  • de terugblik;
  • de uitkomsten van de evaluatie;
  • het afgesproken doel voor het tweede ziektejaar;
  • de gemaakte afspraken om dit doel te bereiken;
  • de eventueel reeds ondernomen activiteiten in het kader van het tweede spoor dan wel de inzet van het tweede spoor op basis van de uitkomsten van een arbeidsdeskundig onderzoek dat rond deze periode moet hebben plaatsgevonden.

U kunt re-integratie in spoor 2 zelf starten, maar ook een daarin gespecialiseerd re-integratiebedrijf in de hand nemen. Zie www.reintegratiekiezen.nl

De betaling: salaris, uitkeringen, vakantie en overige financiële aspecten

Loon bij ziekte

Bij ziekte moet minimaal 70% van het (maximum)dagloon door u als werkgever worden doorbetaald. Gedurende het eerste ziektejaar geldt als ondergrens het wettelijk minimumloon. Veelal is in een toepasselijke cao of arbeidsovereenkomst een aanvulling geregeld tot maximaal 100% van het loon. De loondoorbetalingsverplichting bedraagt in beginsel maximaal 104 weken, ook wel aangeduid als de ‘wachttijd’. De term ‘re-integratietijd’ zou in dit verband een betere zijn, omdat u er alles aan moet doen om te zorgen dat de zieke werknemer zo optimaal mogelijk re-integreert, ofwel in de eigen organisatie in eigen dan wel ander passend werk (spoor 1), dan wel in een andere organisatie (spoor 2).

Schadebeperking door ZW-uitkering

Het kan zijn dat er bij u een werknemer werkt die in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Deze uitkering kan dan door het UWV aan u worden uitbetaald waarna u deze in mindering kunt brengen op uw loondoorbetalingsverplichting. Er kan recht bestaat op een ZW-uitkering in de volgende situaties:

  • bij een orgaandonor;
  • bij ziekte als gevolg van zwangerschap dan wel bevalling;
  • bij werknemers met de status structureel functioneel beperkt (sfb). 

Bij de eerste twee categorieën bestaat er recht op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het (maximum)dagloon. Bij de laatste categorie kan het UWV gedurende de eerste jaar ook tot maximaal 100% van het (maximum)dagloon uitbetalen, afhankelijk van de loondoorbetalingsverplichtingen die u heeft. In het tweede ziektejaar bedraagt de ZW-uitkering daarentegen 70% van het (maximum)dagloon, ook al bent u gehouden om een hoger percentage door te betalen.

No-riskpolis

Deze laatste categorie werknemers duiden we aan met de term no-riskpolis. Hierbij gaat het om degene die:

  • recht heeft op een WIA-uitkering;
  • recht heeft op een WAO- of WAZ-uitkering;
  • recht heeft op een Wajong-uitkering;
  • < 5 jaar voor datum indiensttreding 0-35% arbeidsongeschikt was bij einde wachttijd en niet herplaatsbaar was bij zijn eigen werkgever;
  • een indicatie heeft voor WSW-werk;
  • problemen heeft (gehad) door zijn ziekte of handicap bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afloop van het onderwijs bij u in dienst komt;
  • op grond van de Participatiewet na 1 januari 2015 op een beschutte werkplek bij de gemeente werkt;
  • behoort tot de doelgroep van de Banenafspraak.

De no-riskpolis geldt als de betreffende persoon ziek wordt binnen vijf jaar na de start van het dienstverband. Ook als iemand een WIA-uitkering krijgt en bij u blijft werken, bestaat er recht op een ZW-uitkering. Deze wordt via u betaalbaar gesteld als er sprake is van wijziging van de bedongen arbeid door middel van een nieuw contract. In dat geval heeft u een nieuwe loondoorbetalingsplicht van 104 weken waarop u de ZW-uitkering in mindering kunt brengen. Heeft er geen wijziging van de bedongen arbeid plaatsgevonden dan hoeft u niet langer het loon door te betalen. Uw werknemer heeft dan wel recht op een ZW-uitkering die wordt verrekend met zijn WIA-uitkering. Als de ZW-uitkering via u als werkgever betaalbaar wordt gesteld, dan gebeurt dit exclusief vakantiebijslag.

Vakantie

Ook een zieke werknemer heeft het recht om vakantiedagen op te nemen als hij in staat is deze feitelijk te genieten. Hij is dan vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. De bedrijfsarts zal moeten aangeven of de zieke werknemer in staat is vakantie op te nemen waarna u hier als werkgever toestemming voor moet geven.

Let op! Tijdens de opname van vakantiedagen heeft de werknemer recht op 100% loondoorbetaling, ook al krijgt hij een lager percentage doorbetaald.

Als de zieke werknemer weer gedeeltelijk aan het werk en hij neemt vakantie op dan wordt er toch een volledige vakantiedag afgeschreven.

Eigenrisicodragerschap ZW

U kunt er als werkgever voor kiezen om eigenrisicodrager te worden voor de ZW. Dit betekent dat u bent vrijgesteld van de betaling van de ZW-premie in het kader van de premiebeschikking Werkhervattingskas. In feite fungeert u als een soort uitvoeringsinstelling. Het gaat dan concreet om de werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan bij u.

U doet zelf de claimbeoordeling: het bepalen van het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering. Ook betaalt u de ZW-uitkering aan de zieke werknemer, houdt u een gescheiden verzuimadministratie bij en bent u verantwoordelijk voor de re-integratie. U kunt deze taken in eigen beheer uitvoeren, maar ook uitbesteden aan een professionele partij. Ook kunt u het UWV vragen bepaalde taken tegen betaling uit te voeren, zoals het vaststellen van het recht op, de hoogte van en de duur van de ZW-uitkering. Ook kunt u bij het UWV informeren of de no-riskpolis van toepassing is en of er een maatregel kan worden opgelegd. Het UWV voert periodiek audits uit om te bezien of u (of de partij aan wie u de taken heeft uitbesteed) dit op correcte wijze uitvoert.

U bent wel verplicht om een contract met een professionele arbodienstverlener af te sluiten. Het UWV neemt uiteindelijk de beslissingen over bijvoorbeeld het stopzetten van de ZW-uitkering, het toepassen van een maatregel bestaande uit een korting op de uitkering en dergelijke. U moet deze beslissingen motiveren en voorbereiden voor het UWV. Tegen deze beslissingen kan de werknemer bij het UWV dan bezwaar aantekenen. Het is mogelijk het verzuim te verzekeren, maar dit is niet noodzakelijk.

Let op! Het eigenrisicodragerschap kan op 1 januari dan wel op 1 juli van enig jaar ingaan. Een verzoek om eigenrisicodrager te worden, dient drie maanden voor de beoogde ingangsdatum bij de Belastingdienst te worden ingediend.

Er geldt geen inlooprisico, wat betekent dat werknemers die ziek zijn vóór de ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap niet voor rekening van de eigenrisicodrager komen. Wel geldt een uitlooprisico, wat inhoudt dat bij het beëindigen van het eigenrisicodragerschap, dit nog wel blijft gelden voor de werknemers die op dat moment al ziek waren.

Loonsanctie

Oordeelt het UWV bij het einde van de wachttijd (dus aan het einde van de 104 weken) in het kader van de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) – ook wel poortwachtertoets genoemd – dat u te weinig heeft gedaan aan de re-integratie, dan legt het UWV u een loonsanctie op van standaard 52 weken. Dit betekent dat u maximaal 52 weken langer het loon moet doorbetalen. Ook het opzegverbod tijdens ziekte geldt dan nog. U kunt uw werknemer dus niet ontslaan. De loonsanctie heeft een ‘reparatoir’ karakter. Dit betekent dat het de bedoeling is dat u probeert de door het UWV gesignaleerde tekortkoming te herstellen. Als u van mening bent dat u dat heeft gedaan, kunt u een bekortingsverzoek indienen bij het UWV. Het UWV heeft dan drie weken de tijd om dit bekortingsverzoek te beoordelen. Vervolgens zal het UWV, als het verzoek gehonoreerd wordt, de loonsanctie met een uitlooptermijn van zes weken stopzetten. Ook kunt u uiteraard altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing van het UWV tot het opleggen van een loonsanctie. Als uw bezwaar gegrond wordt verklaard, kunt u een verzoek bij het UWV indienen tot vergoeding van uw schade bestaande uit het ten onrechte doorbetaalde loon en daaraan gekoppelde emolumenten en de re-integratiekosten en dergelijke.

Let op! Er kan geen loonsanctie worden opgelegd als de wachttijd van 104 weken is verstreken. Het UWV moet dus voor het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode aangeven of het een loonsanctie oplegt of niet. Na afloop van de 104 weken loonbetaling kan geen loonsanctie meer worden opgelegd. Een loonsanctie is nog tijdig opgelegd als deze op de laatste dag van de wachttijd is verzonden. Het UWV moet kunnen aantonen dat het besluit op de laatste dag is verzonden.

Heeft u vragen of wilt u advies? Neem contact met ons op, wij helpen u graag verder.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Leent u wel eens personeel in voor uw onderneming, bijvoorbeeld bij tijdelijke drukte of seizoenswerk? Zorg dan dat u voldoet aan alle regelgeving. Anders loopt u het risico op hoge boetes of aansprakelijkheid voor loonheffingen en btw. Waar moet u op letten en wat moet u regelen?

Juridisch

Van inlenen is sprake als personeel dat in dienst is bij een andere ondernemer in uw onderneming, onder uw leiding of toezicht, werkzaamheden verricht. De andere ondernemer kan een uitzendbureau zijn, maar ook een collega-ondernemer die zijn personeel (tijdelijk) aan u uitleent.

Blijft het personeel onder leiding en toezicht van de andere ondernemer, dan is er geen sprake van inlenen, maar kan wel aannemen van werk aan de orde zijn. U kunt dan niet als inlener aansprakelijk gesteld worden, maar mogelijk krijgt u wel te maken met de ketenaansprakelijkheid.

Verlegging van btw

De inlenersaansprakelijkheid geldt voor loonheffingen en btw. In sommige gevallen moet de btw echter verplicht verlegd worden door de uitlener naar de inlener. De inlener draagt dan de btw af en kan deze tegelijkertijd als voorbelasting in aftrek brengen (voor zover de inlener belaste prestaties verricht).

De verplichte verleggingsregeling bij uitlening van personeel geldt bij fysieke werkzaamheden aan onroerende zaken of schepen in de sectoren bouw, scheepsbouw, schoonmaak en hoveniers.

Tip! Het is niet altijd eenvoudig of eenduidig vast te stellen of de verleggingsregeling van toepassing is. Bij twijfel kunt u altijd contact opnemen met een van onze adviseurs.

Let op! Past een uitlener de verplichte verleggingsregeling ten onrechte niet toe en berekent hij btw op uw factuur, dan kunt u deze btw niet als voorbelasting in aftrek brengen. Wees daarom alert wanneer de verleggingsregeling van toepassing is en verzoek uw uitlener om deze toe te passen.

Inlenersaansprakelijkheid

Als inlener kunt u door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld worden als de uitlener of doorlener de volgende belastingen en premies niet betaalt:

  • loonheffingen (dit omvat loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en werkgeversheffing Zorgverzekeringswet)
  • btw

Als inlener of doorlener kunt u uw aansprakelijkheid beperken door een aantal maatregelen te treffen, zoals het aanvragen van een verklaring betalingsgedrag, het registreren van de juiste gegevens, het storten op een G-rekening of het gebruikmaken van de disculpatiemogelijkheid voor gecertificeerde uitleners.

Verklaring van betalingsgedrag

Een uitlener kan de Belastingdienst periodiek (bijvoorbeeld één keer per kwartaal) vragen te verklaren dat hij alle loonheffingen en btw heeft betaald (door middel van een zogenaamde ‘schone verklaring’). Deze verklaring geeft u als inlener een beeld van de risico’s die u loopt, maar geeft u geen vrijwaring.

Tip! Volgens informatie van de Belastingdienst is uitstel van betaling van de loon- en omzetbelasting door de uitlener in verband met corona géén reden voor het weigeren van de schone verklaring. Kan uw uitlener geen schone verklaring overleggen, dan is er waarschijnlijk iets anders aan de hand!

Registratie van gegevens

Het komt regelmatig voor dat de Belastingdienst de loonheffingen waarvoor u als inlener aansprakelijk wordt gesteld, heeft vastgesteld met het anoniementarief. De aansprakelijkheid voor het anoniementarief wordt verminderd indien u de identiteit van het ingeleende personeel en het loon per ingeleend personeelslid en per werk kunt aantonen. Ook moet u kunnen aantonen dat het ingeleende personeel over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt. U voldoet aan deze voorwaarden als u de volgende gegevens van elk ingeleend personeelslid registreert (onder meer aan de hand van het getoonde ID-bewijs):

  • NAW-gegevens, geboortedatum, burgerservicenummer (BSN)
  • nationaliteit
  • soort identiteitsbewijs, nummer en geldigheidsduur
  • aanwezigheid van een A1-verklaring, verblijfsvergunning, tewerkstellingsvergunning of notificatie NAW-gegevens uitlener
  • een overzicht van de gewerkte uren (per dag)

Let op! Het maken en hebben van een kopie-ID-bewijs is niet toegestaan, tenzij het gaat om een ingeleende kracht die inwoner is van een land buiten de EER en Zwitserland. In dat geval is het hebben van een kopie-ID-bewijs en een kopie van de werk- en verblijfsvergunning verplicht. Een kopie van dit identiteitsbewijs dient u bovendien tot vijf jaar na beëindiging van het werk te bewaren. Doet u dit niet, dan riskeert u een boete en toepassing anoniementarief.

Laat u een vreemdeling zonder vereiste tewerkstellingsvergunning werken, dan riskeert u een boete van € 8.000 per vreemdeling. Doet een overtreding zich vaker voor, dan kan dit bedrag verhoogd worden met 50, 100 of 200%. Bij een ernstige overtreding (bijvoorbeeld meer dan 20 illegaal tewerkgestelden) kan de Arbeidsinspectie een bedrijf preventief stilleggen.

Storten op G-rekening

Een G-rekening is een geblokkeerde rekening van de uitlener of doorlener. U kunt uw aansprakelijkheid beperken door het deel van de factuur van uw uitlener dat bestemd is voor loonheffingen en btw te storten op de G-rekening. In de omschrijving bij uw storting vermeldt u het factuurnummer en eventuele andere identificatiegegevens van de factuur. Deze factuur moet aan de wettelijke eisen voldoen en het nummer of kenmerk van de overeenkomst, het tijdvak en de omschrijving of het kenmerk van het werk bevatten.

Daarnaast moet u zowel de betalingen als de hierboven genoemde te registreren gegevens – zoals de persoonlijke gegevens van het ingeleende personeel en de manurenregistratie – uit uw administratie kunnen halen en kunnen laten zien. Als u aan deze voorwaarden voldoet, wordt u als inlener voor het op de G-rekening gestorte bedrag niet meer aansprakelijk gesteld. U kunt nog wel aansprakelijk gesteld worden voor een eventueel restbedrag indien de loonheffingen en/of btw hoger zijn dan uw storting.

Gecertificeerde uitlener

U kunt als inlener een beroep doen op de disculpatieregeling. Dit betekent dat u niet aansprakelijk gesteld wordt, ook niet als achteraf blijkt dat de uitlener te weinig loonheffingen of btw heeft afgedragen terwijl dit niet aan u te wijten is. Of recht bestaat op disculpatie wordt op individuele basis bepaald, afhankelijk van de feiten. Denk bijvoorbeeld aan een faillissement van de uitlener door plotseling verslechterde economische omstandigheden of uitzonderlijk slechte weersomstandigheden.

Voor SNA-gecertificeerde bedrijven bestaat altijd een recht op disculpatie. U moet dan wel voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • De uitlener voldoet aan de NEN 4400-1- of de NEN 4400-2-norm hetgeen blijkt uit opname in het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA). Op de website van SNA (www.normeringarbeid.nl) kunt u controleren welke ondernemingen aan deze eisen voldoen. NEN is een afkorting die staat voor NEderlandse Norm. De NEN is het samenwerkingsverband tussen het Nederlands Normalisatie-instituut en de Stichting Koninklijk Nederlands Elektrotechnisch Comité (NEC).
  • U stort 25% van het factuurbedrag (inclusief btw) op de G-rekening van de uitlener. Indien voor de btw de verleggingsregeling van toepassing is, stort u 20%.
  • De factuur voldoet aan de wettelijke eisen en het nummer of kenmerk van de overeenkomst, het tijdvak en de omschrijving of het kenmerk van het werk staan op de factuur vermeld.
  • Bij betaling vermeldt u het factuurnummer en eventuele andere identificatiegegevens van de factuur.
  • Uit uw administratie blijken direct de gegevens van de inlening, de manurenadministratie en de betalingen.
  • U moet de controle op de identiteit van het ingeleende personeel kunnen aantonen aan de hand van de hierboven genoemde registratie, het BSN moet bekend zijn en u moet kunnen aantonen dat het personeel over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt.

Een aantal grote beursgenoteerde uitzendondernemingen heeft zekerheid gesteld voor de betaling van hun loonheffingen en btw. Als u personeel inleent van een dergelijke uitzendonderneming, hoeft u voor vrijwaring niet de 25% van het factuurbedrag op de G-rekening te storten. De Belastingdienst geeft aan dergelijke uitzendondernemingen jaarlijks een verklaring af. Beschikt uw uitlener over een dergelijke (geldige) verklaring, kunt u de identiteit van de uitzendkrachten aantonen, heeft u bewijs dat de uitzendkracht in Nederland werkt en voldoet u aan de overige voorwaarden, dan kunt u het gehele factuurbedrag overmaken naar de uitzendonderneming en kunt u zich toch nog beroepen op de disculpatieregeling.

Het kabinet wil overigens toe naar een verplicht toelatingsstelsel. Het daartoe ingediende wetsvoorstel strekt tot het invoeren van een publiek toelatingsstelsel voor ondernemingen of rechtspersonen die arbeidskrachten ter beschikking stellen. Uitleners mogen vanaf 2026 alleen arbeidskrachten ter beschikking stellen, als zij daartoe door de minister van SZW zijn toegelaten.

Doe de Waadi-check

Elke ondernemer die personeel uitleent, is verplicht dit te registreren bij de Kamer van Koophandel (KvK). Ondernemingen die bedrijfsmatig personeel uitlenen (bijvoorbeeld uitzendbureaus), moeten in hun bedrijfsactiviteiten ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ aangeven. Ondernemers die niet-bedrijfsmatig personeel uitlenen (bijvoorbeeld een aannemer die tijdelijk personeel uitleent aan een collega-aannemer), hebben alleen een meldingsplicht bij de KvK. Controleer altijd, voordat u zaken gaat doen met een uitlener, of deze juist bij de KvK geregistreerd is. Via waadicheck.nl kunt u nagaan of met een geregistreerd uitzendbureau zaken wordt gedaan.

Let op! Leent u personeel in van een ondernemer die dit niet heeft geregistreerd bij de KvK, dan riskeert u een hoge boete die kan oplopen van minimaal € 8.000 (bij minder dan tien ingeleende werknemers) tot € 96.000 (derde overtreding bij dertig of meer ingeleende werknemers). Eenzelfde boete kan worden opgelegd aan de uitlener.

Bovenstaande geldt niet voor eenmansbedrijven: een zzp’er zonder eigen bv hoeft zich niet als uitzendonderneming te registreren bij de KvK. Leent u een dga in (die tezamen met zijn echtgenoot ten minste 90% van de aandelen in zijn bv bezit), dan is de boete voor zowel de bv als de inlener vooralsnog nihil.

Let op! Als uw uitlener bij de KvK juist is geregistreerd, levert dat nog geen vrijwaring voor de inlenersaansprakelijkheid op.

Tip! Is een uitzendbureau NEN-gecertificeerd, dan controleert de certificerende instelling of er een Waadi-registratie is. Controle door u is dan niet meer nodig.

Wet aanpak schijnconstructies

De Wet aanpak schijnconstructies (WAS) gaat uitbuiting en onderbetaling van werknemers en oneerlijke concurrentie tegen. De WAS bevat onder meer de verplichte girale betaling van het minimumloon, de verplichte specificatie van kostenvergoedingen die onderdeel vormen van het loon en het verbod op inhoudingen en verrekeningen voor zover daarmee minder wordt uitbetaald dan het netto equivalent van het minimumloon. Daarnaast kan een ingeleende werknemer u (als inlener) hoofdelijk aansprakelijk stellen als de uitlener het verplichte minimum- of cao-loon niet (volledig) aan de werknemer betaalt.

Let op! Dit betreft een ketenaansprakelijkheid. Dit betekent dat de inleenkracht ook de opvolgende doorlener aansprakelijk kan stellen, net zo lang tot het eind van de keten bereikt is.

De rechter oordeelt of u als inlener aansprakelijk bent voor het betalen van het achterstallige loon. U kunt een aantal maatregelen nemen om het risico van aansprakelijkheidstelling te beperken. Zo is het verstandig te controleren of u met betrouwbare bedrijven samenwerkt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan controle van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en bij de Stichting Normering Arbeid (www.normeringarbeid.nl) en de tijdige betaling loonheffing (verklaring betalingsgedrag Belastingdienst). Beoordeel daarnaast of sprake is van een eerlijke prijs en zorg voor een goed contract met duidelijke afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

Leg de verplichting op om deze voorwaarden ook te laten gelden voor bedrijven verderop in de keten. Belangrijk is verder om actie te ondernemen wanneer u signalen krijgt dat de uitlener onderbetaalt. Doe onderzoek, spreek de uitlener aan en verbreek zo nodig de samenwerking.

Let op! De genomen maatregelen bieden geen vrijwaring, maar een rechter zal wel eerder geneigd zijn om u niet aansprakelijk te stellen. Blijf echter altijd alert en grijp in als u vermoedt dat de uitlener zijn werknemer(s) niet meer (volledig) betaalt.

De ketenaansprakelijkheid geldt alleen voor opdrachtgevers die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een particulier kan dus niet met deze ketenaansprakelijkheid te maken krijgen.

Wet arbeidsmarkt in balans

Payrollkrachten zijn werknemers die door of in opdracht van de inlener zijn uitgekozen en exclusief voor de inlener werken, maar in dienst zijn bij een derde (het payrollbedrijf). Voor payrollkrachten geldt per 2020 dat ze minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als de eigen werknemers van de inlener. Het gaat daarbij om arbeidsvoorwaarden uit de cao, uit bedrijfseigen regelingen en de in de branche gebruikelijke arbeidsvoorwaarden. Per 2021 heeft de payrollkracht recht op een adequate pensioenregeling. Dit kan zijn de pensioenregeling van de inlener of een eigen, adequate regeling van de uitzender. Voldoet het payrollbedrijf hier niet aan, dan kan zowel de Arbeidsinspectie als de payrollkracht ingrijpen. In het gepubliceerde Besluit Adequate pensioenregeling payrollwerknemers dat vanaf 1 januari 2021 van kracht is, is neergelegd waaraan een dergelijke voorziening moet voldoen. De werkgever moet een pensioenvoorziening treffen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen, zonder een wacht- of drempeltijd en met een werkgeversbijdrage van 15,4% van de pensioengrondslag (percentage 2024). Dit laatste percentage is gelijk aan de gemiddelde werkgeversbijdrage in Nederland en wordt jaarlijks aangepast.

Melding buitenlandse uitzendondernemer

Stelt een buitenlandse uitzendorganisatie uit de Europese Economische Ruimte of Zwitserland in Nederland uitzendkrachten ter beschikking? Dan geldt sinds 1 maart 2020 een digitale meldingsplicht voor dit uitzendbureau via postedworkers.nl. Deze melding is bedoeld om te voorkomen dat deze uitzendkrachten minder betaald krijgen dan in Nederland gebruikelijk is. Als inlener moet u de melding controleren en eventuele onjuistheden doorgeven. Voldoet het uitzendbureau of de inlener niet aan de hun toebedeelde verplichtingen? Dan loopt deze partij een boeterisico. Zowel de betrokken dienstverlener als de opdrachtgever in Nederland en eventuele intermediairs kunnen dus beboet worden.  De hoogte van de boete is afhankelijk van de precieze overtreding en loopt exclusief verhoging uiteen van € 750 tot € 8.000 per overtreding. Op de site postedworkers.nl vindt u veel informatie over deze regeling.

Tot slot

De inlenersaansprakelijkheid kan grote financiële gevolgen hebben voor uw onderneming. In deze advieswijzer zijn we nader ingegaan op de mogelijkheden om uw aansprakelijkheid zo veel mogelijk te beperken. Neem voor meer informatie contact met ons op.

Disclaimer

Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Als werkgever heeft u voor bepaalde groepen werknemers die moeilijker aan het werk komen – onder voorwaarden – recht op een tegemoetkoming in de loonkosten. Dit is vastgelegd in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).

Voetganger

Deze tegemoetkoming bestaat uit een vast bedrag per verloond uur met een vast maximaal bedrag per jaar. Er zijn verschillende vormen: de loonkostenvoordelen en de lage-inkomensvoordelen. De komende jaren zullen veel wijzigingen worden doorgevoerd in de loonkostenvoordelen. De lage-inkomensvoordelen komen geheel te vervallen.

Loonkostenvoordelen

Om voor loonkostenvoordelen (LKV’s) in aanmerking te komen, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo moet de werknemer verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen en mag de AOW-leeftijd nog niet zijn bereikt. Voor het loonkostenvoordeel voor oudere werknemers moet de werknemer bij aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder zijn en voor de overige LKV’s moet het gaan om een werknemer met een arbeidsbeperking.

Verschillende soorten LKV’s

Er zijn vier soorten LKV’s:

  1. Voor oudere werknemers;
  2. Voor arbeidsgehandicapte werknemers;
  3. Voor doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
  4. Voor herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.

Tip! Per loonkostenvoordeel verschillen de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen. Neem voor de exacte voorwaarden contact op met onze adviseurs.

U heeft recht op een LKV vanaf het moment dat de werknemer bij u in dienst komt, voor maximaal drie jaar, maar uiterlijk tot de werknemer de AOW-leeftijd bereikt. Voor de doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden wordt de maximale termijn afgeschaft. Het LKV voor het herplaatsen van een arbeidsgehandicapte werknemer geldt maximaal één jaar. 

Bedragen LKV voor 2024

Hoeveel loonkostenvoordeel u krijgt, hangt dus af van het aantal verloonde uren en van het soort loonkostenvoordeel. De bedragen voor 2024, die in 2025 worden uitbetaald, zijn: 

 Loonkostenvoordeel  Bedrag per verloond uur  Maximumbedrag per jaar
 Oudere werknemer  € 3,05  € 6.000
 Arbeidsgehandicapte werknemer  € 3,05  € 6.000
 Doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden  € 1,01   € 2.000
 Herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer  € 3,05  € 6.000

Hoe vraagt u een LKV aan?

U vraagt het loonkostenvoordeel aan in uw aangifte loonheffingen door de indicatie voor het LKV aan te zetten. Zonder deze indicatie ontvangt u geen LKV. De aanvraag kunt u doen zodra u een doelgroepverklaring van uw werknemer heeft. In de doelgroepverklaring staat voor welk loonkostenvoordeel de verklaring is afgegeven en de voorwaarden waaraan uw werknemer voldoet. De doelgroepverklaring vraagt uw werknemer aan bij het UWV. Deze wordt alleen verstrekt aan de werknemer, tenzij deze u gemachtigd heeft om de verklaring aan te vragen en te ontvangen. 

Let op! De doelgroepverklaring moet tijdig aangevraagd worden, namelijk binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. Als de aanvraag te laat binnen is, krijgt uw werknemer geen doelgroepverklaring meer en kunt u geen aanspraak maken op het LKV.

U krijgt vóór 15 maart een voorlopige berekening van de loonkostenvoordelen waar u voor uw werknemers over het voorgaande jaar recht op heeft. De berekening is gebaseerd op de aangiften en correcties over het voorgaande jaar die u tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar heeft gedaan. U kunt tot en met 1 mei correcties over het voorgaande jaar insturen. Die worden nog meegenomen in de definitieve berekening van uw loonkostenvoordelen. De definitieve berekening van uw loonkostenvoordelen ontvangt u vóór 1 augustus van de Belastingdienst, op basis van de berekening van het UWV.

LKV oudere werknemers vanaf 1 januari 2024 stapsgewijs afgeschaft

Het LKV voor oudere werknemers wordt stapsgewijs afgeschaft m.i.v. 1 januari 2024. Dit betekent dat voor dienstverbanden die zijn begonnen op of na 1 januari 2024 het LKV oudere werknemer per 1 januari 2025 wordt verlaagd naar € 1,35 per verloond uur (maximaal € 2.600 per jaar) en afgeschaft per 1 januari 2026. Voor dienstverbanden die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 gelden deze wijzigingen niet. U houdt in die gevallen recht op LKV voor maximaal drie jaar tegen de huidige bedragen. 

Tip! Komt een werknemer naast de doelgroepverklaring oudere werknemer ook in aanmerking voor de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer en treedt deze werknemer op of na 1 januari 2024 in dienst? Dan is het gunstiger als de werknemer de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer aanvraagt. De bedragen van het LKV arbeidsgehandicapte werknemer blijven ongewijzigd en ook de duur blijft maximaal 3 jaar. U heeft in zo’n situatie recht op een hoger en langer doorlopend bedrag aan LKV dan wanneer de doelgroepverklaring oudere werknemer wordt aangevraagd. 

Andere wijzigingen LKV banenafspraak per 1 januari 2025 
Naast het schrappen van de maximale termijn voor het LKV banenafspraak zijn er nog een paar andere wijzigingen aangekondigd. De doelgroepverklaring voor het LKV banenafspraak wordt mogelijk afgeschaft. U kunt dan in het doelgroepregister van het UWV zien welke werknemers tot de doelgroep behoren, de doelgroepverklaring is dan niet meer nodig.

Verder is het plan om de doelgroep van het LKV banenafspraak gelijk te trekken met de doelgroep van de banenafspraak. Dit betekent dat werkgevers straks ook het LKV banenafspraak kunnen krijgen voor werknemers van een Sociale Werkvoorziening (Wsw) die gedetacheerd zijn bij een reguliere werkgever. Wanneer dit wetsvoorstel in werking treedt, kunt u niet langer het LKV banenafspraak krijgen voor werknemers die scholingsbelemmerd zijn en niet tot de doelgroep banenafspraak behoren en ook niet meer voor Wajong-gerechtigden die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Verruiming LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer per 1 januari 2025

Op dit moment hebben werkgevers recht op het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer als de werknemer zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie gaat bekleden bij dezelfde werkgevers én daarnaast in de maand daaraan voorafgaand recht had op een WIA-uitkering. Deze voorwaarden worden gewijzigd. In de nieuwe vorm van het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer heeft u ook recht op dit loonkostenvoordeel als de werknemer in de wachttijd al (gedeeltelijk) is gaan werken, na de wachttijd recht op WIA-uitkering ontstaat en hij bij zijn werkgever blijft werken. De werknemer moet dan binnen drie maanden na afloop van de 104 weken wachttijd dan wel binnen drie maanden na ontvangst van de WIA-toekenning een doelgroepverklaring aanvragen bij het UWV. Ook wordt de mogelijkheid ingevoerd om bij wisseling van werkgever het resterende recht op een loonkostenvoordeel mee te kunnen nemen. Hierdoor komen werkgevers voor meer werknemers in aanmerking voor dit loonkostenvoordeel.

Alle genoemde wijzigingen voor het LKV oudere werknemers, LKV banenafspraak en LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer moeten nog worden behandeld in de Tweede en Eerste Kamer.

Lage-inkomensvoordeel

Om in aanmerking te komen voor het lage-inkomensvoordeel (LIV), moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Het gemiddelde uurloon van uw werknemer bedraagt in 2024 minimaal € 14,33, maar niet meer dan € 14,91. 
  • Uw werknemer heeft bij u minimaal 1.248 verloonde uren in een kalenderjaar.
  • Uw werknemer heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.
  • Uw werknemer is verzekerd voor werknemersverzekeringen.

Let op! Het LIV wordt afgeschaft per 1 januari 2025. In 2025 vindt nog wel de betaling plaats van het LIV over de verloonde uren in 2024.

Per 1 januari 2024 is de bovengrens van het uurlooncriterium van het LIV verlaagd. De bovengrens was voorheen 125% van het wettelijk minimumloon. Deze bovengrens is per 1 januari 2024 verlaagd naar 104%.

Voor de vaststelling van het totale jaarloon tellen beloningen zoals bijzondere toeslagen voor bijvoorbeeld overwerk mee en zullen dus van invloed zijn op het gemiddelde uurloon. Dit kan ertoe leiden dat het jaarloon te hoog is om voor het LIV in aanmerking te komen.

Geen onderdeel van het jaarloon zijn WGA-uitkeringen en werkgeversbetalingen van WAO-, WIA- en WW-uitkeringen. Dit zijn namelijk geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Ziektewetuitkeringen die door de eigenrisicodrager worden betaald en nabetalingen die de werkgever na afloop van de dienstbetrekking doet, tellen ook niet mee.

Tip! Eindheffingsbestanddelen tellen niet mee voor de vaststelling van het jaarloon. Dit betekent dat vergoedingen en verstrekkingen die u onderbrengt in uw vrije ruimte voor de werkkostenregeling niet van invloed zijn op het recht op het LIV.

Bedragen LIV voor 2024

Het LIV bestaat uit een vast bedrag per verloond uur. De bedragen voor 2024 zijn:

Gemiddeld uurloon  LIV per werknemer per verloond uur

 

Maximale LIV per werknemer per jaar

(bij een 40-urige werkweek)

 € 14,33 – € 14,91

€ 0,49

€ 960

De voorwaarde van 1.248 verloonde uren per kalenderjaar geldt ook als de werknemer in de loop van het jaar bij u in dienst komt. De 1.248 uren worden dan niet evenredig verminderd.

Hoe vraagt u het LIV aan?

U hoeft het LIV niet aan te vragen. Het UWV bepaalt op basis van de polisadministratie voor welke werknemers u er recht op heeft. Het is erg belangrijk dat u het aantal verloonde uren in uw loonaangifte dus goed invult. (Zie hiervoor ook Kennisdocument Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 21 december 2023 – (versie december 2023) | Brochure | Rijksoverheid.nl.) De Belastingdienst betaalt het LIV over het voorgaande jaar in het daaropvolgende jaar aan u uit als uit uw aangiften loonheffingen blijkt dat u er recht op heeft. Ook voor het LIV geldt: u krijgt vóór 15 maart een voorlopige berekening en u kunt tot en met 1 mei correcties over het voorgaande jaar insturen. De definitieve berekening van het LIV ontvangt u vóór 1 augustus.

Jeugd-LIV per 1 januari 2024 afgeschaft

Het jeugd-LIV is afgeschaft per 1 januari 2024. Dit betekent dat u vanaf 2024 geen jeugd-LIV krijgt over de verloonde uren voor werknemers in de leeftijd van 18, 19 en 20 jaar die het minimumjeugdloon verdienen. In 2024 vindt nog wel de betaling plaats van het jeugd-LIV over de verloonde uren in 2023.

Bijzondere tegemoetkoming voor werknemers met een arbeidsbeperking

Naast voorgaande tegemoetkomingen in de loonkosten zijn er nog twee vormen die voor werknemers met een arbeidsbeperking gelden, namelijk loonkostensubsidie en loondispensatie.
Bij deze twee vormen draagt u alleen de kosten voor de werkelijke arbeidsproductiviteit.

Loonkostensubsidie

U kunt in aanmerking komen voor loonkostensubsidie voor werknemers met een arbeidsbeperking die niet in staat zijn om met voltijds werken 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen (en die onder de gemeentelijke doelgroep Participatiewet vallen). Deze subsidie wordt aan u uitgekeerd door de gemeente waar de werknemer woont. Daar kunt u ook de aanvraag indienen. Door middel van een loonwaardebepaling wordt de productiviteit van de werknemer vastgesteld en op basis daarvan wordt de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald. Deze bedraagt ten hoogste 70% van het wettelijk minimumloon. Zodra de loonwaarde van de werknemer gelijk is aan het wettelijk minimumloon, stopt de loonkostensubsidie. U ontvangt tevens een compensatie voor de premies werknemersverzekeringen, het werkgeversgedeelte van de pensioenpremie, de loondoorbetaling tijdens vakantiedagen en andere werkgeverslasten. Deze compensatie bedraagt 23,5%. Het percentage vergoeding werkgeverslasten is een gemiddelde van de werkgeverslasten in de verschillende bedrijfstakken. Bij een loonkostensubsidie ontvangt de werknemer het minimumloon, waardoor er mogelijk nog aanspraak bestaat op het LIV.

Een bijzondere vorm van de loonkostensubsidie is een forfaitaire loonkostensubsidie in het eerste halfjaar van een dienstverband van een werknemer. Dat houdt in dat u samen met de gemeente de mogelijkheid heeft om voor het eerste halfjaar van het dienstverband een loonkostensubsidie van 50% van het minimumloon overeen te komen. Na het eerste halfjaar past de gemeente de loonkostensubsidie aan op basis van een objectief op de werkplek vastgestelde loonwaarde van de werknemer. Een forfaitaire loonkostensubsidie maakt de start van een dienstverband met iemand uit de doelgroep loonkostensubsidie misschien gemakkelijker voor u als werkgever. Bovendien kan in het eerste halfjaar een goed beeld worden verkregen van de capaciteiten van de werknemer.

Loondispensatie

Voor mensen met een arbeidsbeperking en een Wajong-uitkering kunt u loondispensatie aanvragen bij het UWV. U vraagt het UWV toestemming om minder dan het wettelijk minimumloon uit te betalen aan de werknemer. Dit doet u door het invullen van het formulier Aanvraag loondispensatie Wajong.

Een arbeidsdeskundige van het UWV beoordeelt of de werknemer minder presteert door zijn ziekte of handicap en bepaalt dan welk percentage van het wettelijk minimumloon u aan de werknemer moet betalen. De werknemer krijgt van het UWV een aanvulling op het salaris.

Loondispensatie ontvangt u minimaal een halfjaar en maximaal vijf jaar, maar het is mogelijk om een verlenging aan te vragen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de werknemer hetzelfde gaat verdienen als andere werknemers.

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof? Dan kan het interessant zijn om over te stappen naar een bv. Of dit voor u de juiste keuze is, hangt af van tal van aspecten. Welke belangrijke verschillen zijn er?

Overstappen naar een bv

Wanneer overstappen?

De vraag of – en zo ja wanneer – u er als mkb-ondernemer verstandig aan doet om over te stappen naar een bv is niet eenduidig te beantwoorden en hangt af van bepaalde individuele factoren. Hierbij kunt u denken aan zaken als aansprakelijkheid en andere juridische zaken. Van oudsher speelt de fiscaliteit hierbij ook een belangrijke rol, omdat de ondernemer in de inkomstenbelasting anders wordt belast dan de onderneming die onderneemt via een bv. Hierna gaan wij vooral in op deze fiscale aspecten, maar waarbij dat dus altijd in de totale context moet worden beoordeeld.

Het fiscale aspect van wel of niet overstappen naar een bv is in 2024 wel sterk beïnvloed. Dit wordt vooral veroorzaakt door een wijziging van het tarief in box 2, waarin onder meer de door de bv aan de dga uitgekeerde winst wordt belast. Dit gewijzigde tarief betekent dat vanaf 2024 uitgedeelde winst tot een bedrag van € 67.000 belast wordt tegen 24,5%, terwijl over het meerdere een tarief geldt van 33%. Omdat fiscale partners inkomsten in box 2 onderling mogen verdelen, is voor de belastingplichtige met een partner het tarief van 24,5% van toepassing tot 2 x € 67.000, ofwel € 134.000. Pas wanneer meer winst wordt uitgedeeld, geldt voor dga’s met een partner een tarief van 33% over het meerdere. Door de wijziging van het tarief in box 2 wordt het volledig oppotten van winst fiscaal onaantrekkelijk gemaakt. Daardoor kan niet meer gezegd worden dat de bv aantrekkelijk is om overwinst oneindig op te kunnen potten. Het uitdelen van winst wordt daarentegen juist aantrekkelijker wanneer deze belast is tegen het lage tarief van 24,5%. Ten opzichte van 2023 is het uitdelen van winst tot een bedrag van € 93.360 voor dga’s zonder partner in 2024 goedkoper geworden. Wordt meer winst uitgedeeld, dan is men in 2024 juist duurder uit. Voor dga’s met partner geldt dit pas vanaf een uitgedeelde winst van € 186.720. 

Winst

Winst belast in de IB-onderneming

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof, dan betaalt u over de volledige winst het progressieve tarief van de inkomstenbelasting. Onbelast oppotten van winst is dus niet mogelijk. U heeft wel recht op een aantal ondernemersfaciliteiten die de belastingdruk beperken. De belangrijkste is de zelfstandigenaftrek van € 3.750 per jaar, maar dit bedrag neemt de komende jaren sterk af. Dit bedrag mag u in mindering brengen op de winst, maar in 2024 tegen een maximumtarief van 36,97%. Voor de zelfstandigenaftrek is wel vereist dat u minstens 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor uw bedrijf én dat dit meer dan de helft van het aantal werkzame uren is. Dit wordt het urencriterium genoemd. Deze laatste eis geldt niet voor starters.

Een andere belangrijke faciliteit is de mkb-winstvrijstelling van 13,31%. Hierdoor blijft 13,31% van de winst onbelast en is 13,31% van een eventueel verlies niet aftrekbaar. Ook deze aftrek is in 2024 beperkt tot maximaal 36,97%. Door de mkb-winstvrijstelling betaalt u maximaal 44,6% belasting over de behaalde winst, verminderd met de ondernemersfaciliteiten. In 2025 zal de mkb-winstvrijstelling verder dalen naar 12,7%.

Winst belast in de bv

In de bv betaalt u vennootschapsbelasting over – kort gezegd – de behaalde winst. Het aan de dga uitbetaalde loon is hierbij wel een aftrekpost. Over de eerste € 200.000 winst betaalt de bv in 2024 19% vennootschapsbelasting, over het meerdere 25,8%. Pas als de bv de winst die na belasting resteert, uitdeelt aan de directeur-grootaandeelhouder (dga), moet de dga over de uitgedeelde winst aanvullend inkomstenbelasting betalen in box 2 (zie hiervoor). Daardoor wordt de totale winst belast tegen 38,85 tot 50,29%. U bereikt dit tarief dus pas na uitdeling van de winst en het moment van uitdeling bepaalt u zelf. Dit betekent dat het aantrekkelijk kan zijn om in de bv een deel van de winst op te potten en dit pas uit te delen zolang dit tegen het lage tarief van 24,5% mogelijk is. Zoals eerder aangegeven, is daarbij ook van belang of u een fiscale partner heeft.

Een algemeen cijfervoorbeeld*

Belasting in de IB
Bij een winst van € 200.000 brengt u in de inkomstenbelasting eerst de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling tot de maximale aftrek in mindering. U betaalt daardoor over € 170.129 belasting. Dit bedraagt € 78.492. Ook betaalt u € 3.810 inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw-premie), samen € 82.302.

Belasting in de bv
In de bv vermindert u de winst van € 200.000 eerst met het gebruikelijk loon van de dga. Dit stellen we op € 56.000. Hierover betaalt u als dga € 14.918 inkomstenbelasting en € 2.979 Zvw-premie. Over het restant betaalt de bv 19% vennootschapsbelasting, ofwel € 27.360. Deelt de bv de rest van de winst van € 116.640 uit aan u als dga, dan betaalt u hierover nog eens 24,5% belasting, ervan uitgaande dat u een partner heeft, ofwel € 28.577. In totaal betalen u en de bv in dit voorbeeld samen dus € 73.834 aan belasting als de winst direct wordt uitgedeeld. Dit is € 8.468 minder dan in de inkomstenbelasting. 

*(Om de berekeningen eenvoudig te houden, zijn geen premies voor pensioen en Zvw meegenomen)

Let op! Als u geen fiscale partner heeft, is de bv fiscaal aantrekkelijker vanaf een winst van ongeveer € 100.000 tot een winst van ongeveer € 320.000, ervan uitgaande dat alle winst wordt uitgedeeld. Vanaf € 320.000 wordt de onderneming in de inkomstenbelasting weer aantrekkelijker, wat veroorzaakt wordt door het hoge vennootschapsbelastingtarief van 25,8%, in combinatie met het hoge tarief van 33% in box 2 van de inkomstenbelasting. Dit is overigens slechts een algemene indicatie, waarbij geen rekening is gehouden met individuele aspecten.

Andere aandachtspunten bij een bv

Naast de rekensom of het fiscaal gezien interessant is de overstap te maken naar een bv, zijn er nog meer aspecten die van belang zijn:

  • De dga is een werknemer
  • Aansprakelijkheid
  • Oudedagsvoorziening
  • Zakendoen met de bv

Dga is werknemer

Anders dan de zelfstandig ondernemer wordt de dga voor fiscale regelingen soms als werknemer gezien, maar soms ook weer niet. Voor de loonbelasting is wel sprake van een werknemer, waardoor loonbelasting en Zvw-premie moeten worden ingehouden op het salaris. Maar voor de sociale zekerheid wordt een dga doorgaans niet als werknemer beschouwd.

Gebruikelijk loon

Heeft u een bv, dan bent u als dga verplicht een minimumbedrag aan salaris uit de bv op te nemen. Dit gebruikelijk loon is het loon van de vergelijkbaarste dienstbetrekking met die van u als dga of het loon van de meest verdienende werknemer in uw bedrijf als dat meer is. 

Het gebruikelijk loon moet in 2024 minstens € 56.000 bedragen. Het gebruikelijk loon wordt belast in box 1, dus progressief.

Let op! Des te meer gebruikelijk loon u in aanmerking neemt dan wel in aanmerking moet nemen, des te minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting van 19% en van het lage tarief in box 2 van 24,5% over de eerste € 67.000, respectievelijk € 134.000 als u een fiscale partner heeft.

Gebruikelijk loon starters

Dga’s van startende bv’s kunnen onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon toekennen. Een voorwaarde is dat de bv een hoger gebruikelijk loon niet kan betalen, bijvoorbeeld omdat de bv veel geïnvesteerd heeft en daardoor over onvoldoende financiële middelen beschikt. Een lager gebruikelijk loon voor starters mag maximaal drie jaar lang betaald worden. Is sprake van een eenmanszaak die is omgezet in een bv, dan moet de periode waarin u uw bedrijf als eenmanszaak dreef van de periode van drie jaar worden afgetrokken. Een lager gebruikelijk loon dan het minimumloon is mogelijk als anders de continuïteit van uw bv in gevaar komt.

Gebruikelijk loon verlieslijdende bv’s

Aan de dga van een bv die verlies lijdt, kan onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon worden toegekend. Voorwaarde is dat het verlies de continuïteit van uw bedrijf in gevaar brengt. Hiervan is geen sprake bij een incidenteel verlies. Verder moet duidelijk zijn dat uw bedrijf de rekeningen niet meer kan betalen en dat dit niet het gevolg is van een oplopende rekening-courantschuld, uitgekeerd dividend of andere onttrekkingen.

Tip! De dga kan in beginsel ook profiteren van de regelingen die ook voor ‘normale’ werknemers gelden. Dit betreft met name kostenvergoedingen en het gebruik van de werkkostenregeling, waarvan dus ook de dga gebruik kan maken. Volgens deze regeling kan in 2024 1,92% van de fiscale loonsom tot € 400.000 besteed worden aan belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen en 1,18% over het meerdere van de loonsom daarboven.

Let op! Kostenvergoedingen mogen alleen via de werkkostenregeling worden afgewikkeld indien het gebruikelijk is dat een eventuele belastingheffing door de werkgever wordt betaald. De bewijslast ligt bij de bv en de dga. Tot een bedrag van € 2.400 is die gebruikelijkheid automatisch van toepassing. Wel zult u de maximale vrije ruimte moeten bepalen aan de hand van de feitelijke loonsom en die kan dus lager zijn dan € 2.400./p>

Aansprakelijkheid

Een voordeel van de bv is dat de aansprakelijkheid van de dga beperkt is tot het in de bv geïnvesteerde bedrag, oftewel de waarde van de aandelen. Formeel is de dga dus niet aansprakelijk voor de schulden van de bv, tenzij sprake is van wanbeleid of andere vormen van bestuurdersaansprakelijkheid. Tevens kan aansprakelijkheid jegens de Belastingdienst ontstaan bij het niet-nakomen van bepaalde verplichtingen, zoals het tijdig melden van betalingsonmacht. In de praktijk komt het echter voor dat banken, bij het verstrekken van een financiering voor de bv, eisen dat de dga in privé meeondertekent. Wanneer de bv haar schulden niet meer kan betalen, worden deze dan toch verhaald op het privévermogen van de dga.

Verzekeringsaspecten

Anders dan een gewone werknemer is de dga in de regel niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wanneer geen sprake is van ondergeschiktheid, een gezagsverhouding ontbreekt en de dga niet tegen zijn wil ontslagen kan worden, is er geen sprake van premieplicht. In dat geval moet hij zichzelf dus verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, hoewel dit laatste vrij moeilijk is.

De dga is wel verzekerd voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en moet hiervoor, net als de zelfstandig ondernemer, zelf de premies betalen. Voor 2024 is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vastgesteld op 5,32% van het premieplichtig inkomen, tot een maximuminkomen van € 71.628. De maximale inkomensafhankelijke bijdrage Zvw komt daardoor op € 3.811. Deze bijdrage geldt zowel voor de zelfstandig ondernemer als de dga.

Oudedagsvoorziening

Sinds enige tijd zijn de maximaal aftrekbare bedragen voor het opbouwen van een oudedagsvoorziening beperkt. De ondernemer in de inkomstenbelasting en de dga kunnen hier allebei door worden getroffen. Het uitgangspunt is immers dat een maximaal pensioengevend salaris niet meer dan € 137.800 (2024) mag bedragen. Wilt u meer pensioen opbouwen, dan is dit niet meer fiscaal gefaciliteerd. Daarnaast is vanaf 2023 de dotatie aan de oudedagsreserve voor zelfstandig ondernemers geschrapt. Over een bestaande oudedagsreserve hoeft nog niet direct te worden afgerekend met de fiscus, maar de reserve kan niet meer worden verhoogd via extra dotaties.

Anderzijds is vanaf 2023 de mogelijkheid van het storten van lijfrentepremies of inleg in een bankspaarproduct fors toegenomen. Op die manier kunnen ondernemers en dga’s toch voor een aanzienlijk bedrag per jaar fiscaal gefaciliteerd sparen voor de oudedag. Een nadeel is dat u tussentijds niet zonder fiscale gevolgen over de ingelegde bedragen kunt beschikken, zoals bij de oudedagsreserve.

Beperking afschrijven op bedrijfsgebouwen

Sinds 2019 is de afschrijving op alle bedrijfsgebouwen in eigen gebruik voor bv’s beperkt tot 100% van de WOZ-waarde. Hierdoor kunnen bv’s minder afschrijven op hun bedrijfsgebouwen. Deze beperking geldt sinds 2024 ook voor ondernemers in de inkomstenbelasting ten aanzien van gebouwen in eigen gebruik. Voor sommige ondernemers geldt een beperkte overgangsregeling, namelijk zolang nog niet drie jaar op een gebouw is afgeschreven.

Zakendoen met uw bv

Als u een bv heeft, kunt u hier als dga ook zakelijk mee handelen. U bent in feite te vergelijken met een onafhankelijke derde. Zo kunt u bijvoorbeeld geld lenen van uw bv voor een grote aankoop of via uw bv een (hypothecaire) lening afsluiten voor de aankoop van een woning. De winst die uw bv hiermee behaalt, komt dan ten goede aan uw bv en niet aan uw bank. En de rente die u betaalt voor een eigenwoningfinanciering is onder voorwaarden aftrekbaar in de aangifte inkomstenbelasting. Houd er wel rekening mee dat leningen bij de bv vanaf 2024 zijn gemaximeerd tot € 500.000. Leent u meer, dan is het meerdere belast als fictief inkomen in box 2. Voor dit bedrag tellen kwalificerende leningen voor de eigen woning niet mee. Maar eigenwoningleningen die vanaf 2023 ontstaan bij de eigen bv tellen alleen niet meer als daar een recht van hypotheek op is gevestigd. 

Houd er ook rekening mee dat u bij dergelijke transacties zakelijke voorwaarden in acht neemt. Denk aan het rentepercentage, onderpand en voortijdig aflossen. Schakel desgewenst een adviseur in om u hiermee bij te staan.

Geruisloos doorschuiven

Als u wilt overstappen van een onderneming in de inkomstenbelasting naar een bv, dient u in beginsel met de fiscus af te rekenen over de opgebouwde (stille) reserves, waaronder ook de stand van de oudedagsreserve (FOR). Zo kan bijvoorbeeld de boekwaarde van uw pand lager zijn dan de werkelijke waarde.

Er bestaat een mogelijkheid om niet af te rekenen, maar ‘geruisloos’ door te schuiven. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de bv met dezelfde boekwaarde verdergaat als waarmee de onderneming in de inkomstenbelasting stopte.

Een nadeel hiervan is dat de bv geen investeringsaftrek kan claimen en ook over lagere bedragen af kan schrijven. Het is dan ook helemaal afhankelijk van uw situatie of geruisloos doorschuiven voor u voordeliger is of niet. Er is ook een alternatief voor geruisloos doorschuiven, namelijk het bedingen van een lijfrente bij de eigen bv of een bank of verzekeraar. Tegenover de belaste stakingswinst staat dan de aftrek van de inleg in het lijfrenteproduct (die bij een eigen bv niet hoeft te worden betaald). Dit kan echter niet voor onbeperkte bedragen.

Let op! Bij geruisloos doorschuiven moet op termijn, bij verkoop van de bv, in principe nog wel over de opgebouwde reserves afgerekend worden. Tenzij uw opvolger ook weer besluit om geruisloos door te schuiven. Op deze manier kan de belastingclaim (eindeloos) worden uitgesteld. Geruisloos doorschuiven is echter niet altijd mogelijk of aantrekkelijk.

In deze Advieswijzer hebben wij de belangrijkste aspecten van de overstap naar een bv op een rij gezet. Het is echter onmogelijk om in deze vorm alle aspecten voldoende te belichten. Overweegt u de overstap naar een bv, neem dan contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.