Kantoorpanden moeten sinds 1 januari 2023 verplicht geregistreerd zijn met een energielabel van minimaal niveau C. Dit betekent een primair fossiel energiegebruik van maximaal 225 kWh per m2 per jaar. Kantoren die niet aan de eisen voldoen, lopen vanaf 2023 het risico te moeten sluiten als de handhaver dit oplegt. U dient dan, om het pand weer open te kunnen stellen, uw kantoor eerst zodanig energiezuiniger te maken zodat u wel aan de eisen voldoet.
Niet wachten met energiebesparende maatregelen
Het is van belang om niet meer te wachten met onderzoek naar de energiestatus van uw kantoor. Is het energielabel namelijk onvoldoende, dan zult u direct energiebesparende maatregelen moeten nemen. Omdat u niet de enige bent, verdient het aanbeveling hiermee niet meer te wachten. U loopt anders het risico dat uw kantoor niet meer bruikbaar is.
Handhaver
Over het algemeen is de gemeente waar uw kantoorgebouw is gevestigd, de handhaver. De gemeente kan dus optreden bij overtreding van de energielabel C-verplichting.
Uitzonderingen
Op de verplichting om een energielabel van minimaal niveau C te hebben, bestaan de volgende uitzonderingen:
De gebruiksoppervlakte van het kantoor, exclusief nevenfuncties, is minder dan de helft van de totale gebruiksoppervlakte van het gebouw. Van een nevenfunctie is sprake als het kantoor bijvoorbeeld ook over een verkoopbalie beschikt.
De gebruiksoppervlakte van het kantoor – inclusief nevenfuncties – is minder dan 100 m2.
Monumenten; dit betreft rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.
Kantoorgebouwen die ten hoogste twee jaar worden gebruikt.
Onteigende kantoorgebouwen of aangekocht in het kader van de Onteigeningswet.
Kantoorgebouwen die geen energie gebruiken om het binnenklimaat te regelen.
Kantoren waarbij de maatregelen die nodig zijn om energielabel C te realiseren, een terugverdientijd hebben van meer dan tien jaar.
Welk energielabel heeft uw kantoor?
Heeft uw kantoor al een energielabel, dan dient u energiebesparende maatregelen te treffen als het label D, E, F of G is. Heeft uw kantoor energielabel A, B of C, dan voldoet uw kantoor aan de normen. U bent dan dus niet wettelijk verplicht verdergaande energiebesparende maatregelen te nemen. Weet u niet welk energielabel uw kantoor heeft, dan kunt u dit nagaan op de site van de Rijksoverheid.
GIS-viewer
Aanvullend kunt u ook gebruikmaken van de zogenaamde GIS-viewer. Met de GIS-viewer kunt u online bekijken of een kantoorgebouw al een energielabel bezit en welk label dit is.
Energielabel vernieuwd in 2021
De energieprestatie van een gebouw wordt sinds 2021 vastgesteld aan de hand van een nieuwe methode. Deze geeft aan hoe energiezuinig een gebouw is en hoe dit verbeterd kan worden. Het energielabel heeft een lettercategorie van A t/m G. Voor kantoren is het aantal plussen bij de categorie A uitgebreid tot vijf.
Heeft uw kantoor nog geen energielabel?
In dat geval zult u advies moeten inwinnen bij een energieadviseur. Denkt hij dat uw pand energiezuinig is en in aanmerking komt voor een energielabel A, B of C, dan kan hij een labelberekening maken, registreren en afmelden.
Denkt hij dat uw pand in aanmerking komt voor een energielabel D, E, F of G, dan zult u energiebesparende maatregelen moeten treffen. Ook hiervoor kunt u bij een energieadviseur terecht. Hij kan op verzoek een inschatting maken van de benodigde maatregelen en de bijbehorende kosten om het kantoorpand van energielabel A, B of C te voorzien. Voor energiebesparende maatregelen bestaan diverse subsidies. Na uitvoering van de maatregelen kunt u het energielabel aanvragen dat moet voldoen aan de wettelijke eisen.
Let op! Een energielabel is tien jaar geldig. Ook de energielabels van vóór 2021 blijven tien jaar geldig.
Maatwerkadvies
Voor energiebesparende maatregelen kunt u gebruikmaken van een energieprestatieadvies (EPA). Dit is een maatwerkadvies dat inzicht geeft in bouwkundige en installatietechnische verbeteringen. Een EPA-maatwerkadvies moet worden opgesteld door een gecertificeerd adviseur. Een EPA-maatwerkrapport biedt u onder meer:
een helder overzicht van de huidige energieprestatie van een gebouw;
inzicht in bouwkundige en installatietechnische verbetermaatregelen;
inzicht in de kosten, baten en terugverdientijden van deze maatregelen;
inzicht in de CO₂-reductie door het uitvoeren van besparingsmaatregelen.
Energie-investeringsaftrek
Investeringen in energiebesparende maatregelen kunnen in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Zo komt bijvoorbeeld ook een EPA-advies in aanmerking voor de EIA. Om voor de EIA in aanmerking te komen, moet uw investering op de zogenaamde Energielijst staan. In dat geval komt uw investering in aanmerking voor de EIA, wat betekent dat u 40% (2024) van de investering als extra aftrek op de winst in mindering mag brengen.
Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
U kunt met de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) voor zakelijke gebruikers uw gebouw verduurzamen. Dat kan met een warmtepomp, een zonneboiler en met een kleinschalige windturbine.
Voorwaarden
Voor de ISDE geldt een aantal voorwaarden. Zo moet u de subsidie aanvragen voordat u de koopovereenkomst sluit. Ook moet u het apparaat in Nederland laten installeren en binnen 24 maanden nadat u de beslissing over de subsidieaanvraag heeft ontvangen, in gebruik nemen. Ook heeft u bij vaststelling van de subsidie een bewijs nodig dat een bouwinstallatiebedrijf het apparaat heeft geïnstalleerd en u moet hiervan een factuur en betaalbewijs hebben. Ook mag u het apparaat niet binnen een jaar na de datum van de vaststelling van uw subsidie verkopen of verwijderen. U heeft geen recht op subsidie als er al eerder subsidie is verstrekt voor het betreffende apparaat. Ook heeft u geen recht op subsidie als u hiervoor al de Energie-investeringsaftrek (EIA) krijgt.
Ook verplichte energiebesparing?
Verbruikt uw bedrijf per jaar vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m³ aardgas, dan bent u ook verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Dit is de energiebesparingsplicht. Er bestaat ook een informatieplicht energiebesparing. Dit betekent dat u moet rapporteren welke energiebesparende maatregelen u heeft uitgevoerd. Dat doet u in eLoket van de RVO. Kijk voor meer info op de site: www.rvo.nl.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Voor de eigen woning gelden duidelijke en strenge fiscale regels. Een lening voor de eigen woning moet bijvoorbeeld aan aflossingseisen voldoen om voor renteaftrek in aanmerking te komen. En die renteaftrek is inmiddels afgebouwd. Wellicht wilt u extra aflossen, maar is dat wel verstandig? Deze en meer zaken die u moet weten bij de aanschaf en het bezit van een eigen woning vindt u hier in een notendop.
Welke regels van toepassing zijn, is afhankelijk van uw individuele situatie. In deze advieswijzer komen verschillende situaties aan bod.
Eigenwoninglening, aflossing en renteaftrek
Voor een eigenwoninglening geldt dat de rente alleen aftrekbaar is als de lening in maximaal 30 jaar volledig en ten minste annuïtair wordt afgelost. Dit betekent dat de maandelijkse som van rente plus aflossing tijdens de rentevaste periode hetzelfde blijft. Naast de aflossingseis geldt de voorwaarde dat de lening is aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning.
Deze regels gelden in principe voor elke lening die vanaf 1 januari 2013 is afgesloten. Het kan echter zijn dat een op of na 1 januari 2013 afgesloten lening onder overgangsregels valt. Er gelden dan geen aflossingseisen. Onze adviseurs kunnen u informeren over uw eigen, specifieke situatie.
Gevolgen niet-nakomen aflossingsverplichtingen
De aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de lening in de leenovereenkomst zijn overeengekomen en ook worden nageleefd. Als op een lening te weinig wordt afgelost, is de rente op die lening in principe niet meer aftrekbaar. Gelukkig is het mogelijk om, onder voorwaarden, een tijdelijke achterstand in aflossingen te herstellen of een nieuw aflossingsschema af te spreken. Als tijdig aan deze herstelmogelijkheden wordt voldaan, blijft de renteaftrek behouden. Wordt niet tijdig aan deze herstelmogelijkheden voldaan, dan gaat de renteaftrek op dat moment verloren.
Tip! Het verlies aan renteaftrek is niet definitief. Als u de aflossingsachterstand die aanwezig was op het moment van verlies van de renteaftrek weer inhaalt, is de rente vanaf dat moment weer aftrekbaar.
Informatieverplichtingen
Heeft u een eigenwoninglening waarvoor een aflossingseis geldt en is deze lening niet afgesloten bij een in Nederland gevestigde bank, verzekeraar of andere financiële instelling, dan heeft u een informatieplicht. Deze informatieplicht loopt via uw aangifte inkomstenbelasting voor alle schulden die zijn aangegaan na 31 december 2015 en voor alle wijzigingen in uw eerder afgesloten lening die zich voordoen vanaf 1 januari 2016. Onder de informatieplicht vallen onder andere de NAW-gegevens van de leningverstrekker, de hoogte van de lening, de looptijd en het rentepercentage. Voldoet u niet (tijdig) aan uw informatieplicht, dan is de rente niet aftrekbaar. Indien u in een later jaar alsnog de informatie verstrekt, is de rente vanaf het daaropvolgende jaar (weer) aftrekbaar.
Let op! Dit geldt dus ook voor de dga die een lening voor zijn eigen woning heeft afgesloten bij zijn eigen bv.
Beperking renteaftrek in de hoogste schijf
Vanaf 2014 is de maximale renteaftrek van de hypothecaire lening jaarlijks verlaagd. Voor het jaar 2024 betekent dit dat de rente die aftrekbaar is in de hoogste belastingschijf (49,5%) niet meer tegen 49,5%, maar tegen maximaal 36,97% aftrekbaar is. Deze aftrekbeperking geldt zowel voor leningen die afgesloten zijn na 1 januari 2013 als voor leningen die voor die datum zijn afgesloten.
Overgangsrecht: bestaande eigenwoninglening
Voor een oude eigenwoninglening hoeft u niet aan de aflossingseis te voldoen. Een oude eigenwoninglening is een lening die u op 31 december 2012 voor uw eigen woning had (hoofdregel). In een aantal uitzonderingsgevallen wordt ook een na 31 december 2012 afgesloten lening (gedeeltelijk) aangemerkt als een oude eigenwoninglening. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien in de periode tot eind 2013 sprake is geweest van tijdelijke huur tussen twee eigen woningen in, de aankoop van een andere woning of van het verrichten van onderhoud of verbetering aan de eigen woning. Daarnaast is er een regeling voor expats.
Oversluiten lening
Uw lening blijft aangemerkt als een oude eigenwoninglening als u deze (gedeeltelijk) oversluit, bijvoorbeeld bij het aflopen van uw rentevaste periode of bij de aankoop van een nieuwe woning. Leent u echter een hoger bedrag, dan wordt het extra bedrag aangemerkt als nieuwe eigenwoninglening en is de rente hierover alleen aftrekbaar als aan de aflossingseisen wordt voldaan.
Verzekeringen eigen woning
Vanaf 1 januari 2013 is het niet meer mogelijk om een nieuw spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct gekoppeld aan de eigen woning af te sluiten. Heeft u een bestaand spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct gekoppeld aan de oude eigenwoninglening, dan wijzigt er niets.
Deze blijft vrijgesteld in box 1. Een gekoppeld spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct volgt het overgangsrecht dat geldt voor de oude eigenwoninglening: is uw in 2013 afgesloten lening aan te merken als een oude eigenwoninglening, dan was het ook nog mogelijk om hier in 2013 een spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct aan te koppelen.
Tip! In beginsel kunt u vanaf 1 april 2017 vrij gebruikmaken van de vrijstelling voor uw spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct. Afkoop is over het algemeen financieel niet aantrekkelijk. Overleg daarom vooraf met onze adviseurs over uw eigen situatie.
(Extra) aflossen of niet?
Nu de rente op een spaarrekening laag is, is het de vraag of extra aflossen misschien raadzaam is. Aflossen heeft verschillende fiscale en financiële gevolgen. We zetten er een aantal op een rij:
U hoeft na aflossing geen hypotheekrente meer te betalen.
U kunt na aflossing die rente niet meer in aftrek brengen in box 1.
Houd er rekening mee dat u mogelijk boeterente moet betalen vanwege de extra aflossing.
De rente op uw spaarrekening zult u waarschijnlijk nauwelijks missen gezien de lage rentestand.
Mogelijk bespaart u belasting in box 3 vanwege het voor de aflossing gebruikte spaargeld.
Heeft u uw hypotheek afgelost, dan heeft u ook geen bijtelling (meer) vanwege het eigenwoningforfait. Deze faciliteit wordt echter vanaf 2019 in dertig jaar geleidelijk afgebouwd. Dit betekent dat u in 2024 nog maar 80% van het verschil tussen uw eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten voor uw eigen woning als aftrek krijgt. Het percentage neemt ieder jaar af met 3,33%. Vanaf 1 januari 2048 vervalt de aftrek helemaal.
Let op! Of het raadzaam is om af te lossen op uw hypothecaire lening, is volledig afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden. Mogelijk heeft u uw spaargeld op een later moment voor andere doeleinden nodig. Gebruikt u uw spaargeld om af te lossen, dan zit dit geld echter ‘vast’ in uw woning en kunt u dit alleen weer vrij besteedbaar krijgen door verkoop van de woning of het afsluiten van een nieuwe lening. Bedenk daarbij dat het niet altijd zal meevallen om een nieuwe lening af te sluiten en dat bovendien de rente die u op deze lening betaalt dan niet meer aftrekbaar is in box 1. Laat u zich daarom goed adviseren over uw persoonlijke situatie.
Restschulden
Als de verkoopopbrengst van uw eigen woning onvoldoende is om uw eigenwoningschuld en de verkoopkosten te dekken, blijft u zitten met een restschuld. Als deze restschuld is ontstaan in de periode tussen 29 oktober 2012 en 31 december 2017, dan mag u de rente over deze restschuld gedurende vijftien jaar na het ontstaan ervan in aftrek brengen in box 1.
Verhuisregelingen
U kunt onder voorwaarden ook uw te koop staande lege of gekochte lege eigen woning onder de eigenwoningregeling houden en de rente op de bijbehorende leningen in aftrek blijven brengen; de termijn voor deze verhuisregelingen bedraagt maximaal drie jaar na het jaar waarin u de oude woning heeft verlaten. Voor uw woning die vanaf 2021 leeg te koop staat of voor uw woning die u vanaf 2021 kocht en die in 2024 nog leegstaat of in aanbouw is, heeft u daarom tot en met 31 december 2024 nog renteaftrek.
De regeling kan ook worden toegepast als een woning niet direct wordt aangeboden voor de verkoop, maar pas vanaf het moment waarop de woning wordt aangeboden voor de verkoop. De aftrek van de hypotheekrente is dan dus nog slechts mogelijk voor het restant van de periode waarover de verhuisregeling maximaal kan worden toegepast.
Rentemiddeling
Rentemiddeling biedt een mogelijkheid om tegen een lagere hypotheekrente te lenen zonder dat ineens de boeterente vanwege vervroegd aflossen betaald hoeft te worden. Bij rentemiddeling is de boeterente namelijk niet ineens verschuldigd, maar wordt uitgesmeerd over de nieuwe rentevaste periode. Hiermee wordt een lagere hypotheekrente ineens bereikbaar voor een veel grotere groep.
De boeterente bij rentemiddeling is eveneens aftrekbaar. Naast de boeterente kan het rentepercentage ook verhoogd worden met andere opslagen die geen verband houden met de boeterente. Bijvoorbeeld een opslag voor het risico van vroegtijdig aflossen van de hypotheekschuld. Deze andere opslagen, boven op de hypotheekrente en de boeterente, mogen in totaal niet hoger zijn dan 0,2%. In dat geval is er ook sprake van renteaftrek voor de andere opslagen.
Tip! Onderzoek of in uw situatie rentemiddeling een mogelijkheid is.
Schenkingsvrijstelling eigen woning afgeschaft
Vanaf 2017 kon gebruik gemaakt worden van een verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eenmalige schenking aan uw kind of aan een derde voor een eigen woning. Deze vrijstelling is inmiddels geheel afgeschaft.
Wijziging overdrachtsbelasting
Vanaf 1 januari 2021 is er een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die een eigen woning kopen en deze zelf gaan bewonen. De vrijstelling is beperkt tot woningen met een waarde van maximaal € 510.000. De vrijstelling geldt ook voor jongeren die al een woning bezitten en vóór hun 35ste een andere woning kopen. Op deze manier wordt bereikt dat men één keer van de vrijstelling kan genieten. De overdrachtsbelasting voor degenen die niet voor de vrijstelling in aanmerking komen, blijft 2%.
Let op! Bij aanschaf van vakantiewoningen en woningen ter belegging of voor de verhuur betaalt u 10,4% overdrachtsbelasting.
Lening energiezuinige woning
Bij het Nationaal Energiebespaarfonds kunt u tegen een aantrekkelijke rente een lening afsluiten om uw woning energiezuiniger te maken. Het bedrag van de lening moet liggen tussen de € 1.000 en € 27.000 en de looptijd bedraagt zeven, tien, vijftien of twintig jaar. De lening mag alleen gebruikt worden voor energiebesparende maatregelen. Wilt u maatregelen nemen om uw woning volledig energievrij te maken, dan is een lening mogelijk van maximaal € 71.000. Deze lening moet u binnen zeven, vijftien of twintig jaar aflossen. De hoogte van de rente is afhankelijk van de looptijd van de lening en varieert van 3,9% tot 4,35% (januari 2024).
Btw op zonnepanelen terugvragen
Het btw-tarief op zonnepanelen die u op uw woning legt, is per 1 januari 2023 verlaagd naar 0%. Voor particulieren betekent dit in de meeste gevallen dat men zich niet meer bij de Belastingdienst hoeft aan te melden vanwege de btw en ook geen btw-aangifte meer hoeft te doen. Heeft u uw zonnepanelen aangeschaft vóór 2023, dan is hierover 21% btw gerekend. Deze btw heeft u terug kunnen vragen. U moest daartoe binnen zes maanden na het jaar van aanschaf het formulier ‘Opgaaf zonnepaneelhouders’ naar de Belastingdienst zenden. Na deze periode kunt u nog vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de zonnepanelen zijn gekocht, het formulier inzenden. Wilt u hier meer over weten, vraag dan de Advieswijzer ‘Zonnepanelen op uw woning’ bij ons op.
Laag tarief btw schilderen, stukadoren en isoleren oudere woning
Is uw woning ouder dan twee jaar, dan bedraagt het btw-tarief voor schilderen, stukadoren en het aanbrengen van isolatiemateriaal geen 21, maar slechts 9%.
Vragen?
De fiscale regels met betrekking tot uw eigen woning zijn niet eenvoudig. Het naast elkaar bestaan van verschillende regelingen kan de uitwerking behoorlijk ingewikkeld maken, zeker bij complexere situaties als verhuizing, echtscheiding, trouwen en overlijden. Neem voor uw eigen, specifieke situatie daarom contact met ons op.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
De overheid wil dat ondernemers zo min mogelijk energie verbruiken om zo de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals CO2, te beperken. Om energie te besparen, hebben ondernemers die veel energie verbruiken een energiebesparingsplicht. Bovendien moeten deze ondernemers hier iedere vier jaar over rapporteren volgens de informatieplicht. Daarnaast bestaat er voor sommige ondernemers een onderzoeksplicht inzake energiebesparing.
In deze advieswijzer geven we aan wat deze plichten voor u in de praktijk betekenen en hoe u aan deze plichten kunt voldoen. Ook treft u aan waar u voor nadere informatie terechtkunt.
Energiebesparingsplicht
Als ondernemer heeft u een energiebesparingsplicht als u in een jaar op een locatie minstens 50.000 kWh aan elektra of minstens 25.000 m3 gas verbruikt. De energiebesparingsplicht betekent dat u verplicht bent alle energiebesparende maatregelen te treffen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Ook maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder die geen energie besparen maar die wel de uitstoot van CO2 reduceren, bent u verplicht te treffen. U voldoet aan uw plichten als u alle maatregelen uitvoert met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of als u alle maatregelen die voor u van toepassing zijn uitvoert die zijn vermeld op de Erkende Maatregelenlijst voor energiebesparing (EML). Voert u een maatregel van de EML niet uit, dan moet u een alternatieve maatregel uitvoeren die minstens evenveel energie bespaart. Heeft u een energiebesparingsplicht, dan moet u hierover iedere vier jaar rapporteren.
Let op! U moest uw rapportage uiterlijk 1 december 2023 digitaal inleveren bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Heeft u dit nog niet gedaan, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk. Meer informatie over de energiebesparingsplicht is te vinden via Energiebesparingsplicht vanaf 2023 (rvo.nl).
Uitbreiding besparingsplicht
Ook voor ETS-ondernemingen, de glastuinbouw en bedrijven die over een omgevingsvergunning milieu dienen te beschikken, geldt de energiebesparingsplicht per 1 juli 2023. ETS-ondernemingen zijn bedrijven die verplicht moeten deelnemen aan het Emission Trade System, een handelssysteem voor de CO2-uitstoot van de industrie. In dat systeem moeten bedrijven voor elke ton aan CO2-uitstoot één emissierecht inleveren, dat men kan kopen en eventueel verhandelen. Het aantal emissierechten wordt jaarlijks lager vastgesteld, zodat bedrijven ofwel steeds duurdere emissierechten moeten kopen, ofwel moeten investeren in het beperken van de uitstoot.
Regels bij verhuur
Bent u de enige gebruiker van een gebouw, dan bent u ook verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen én voor de te leveren informatie hierover. Voor maatregelen met betrekking tot het gebouw treedt u in overleg met de eigenaar. De eigenaar van het gebouw is verantwoordelijk voor de maatregelen hieromtrent, tenzij anders contractueel is afgesproken. De maatregelen waarvoor u als huurder verantwoordelijk bent, dient u ook zelf te nemen. Bij een gebouw met meerdere huurders is de eigenaar verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen aan het gebouw. De huurders zijn verantwoordelijk voor de maatregelen van het proces. Het ligt voor de hand dat de gebouweigenaar, bij weinig processen die plaatsvinden bij de huurders, ook rapporteert namens de huurders.
Let op! Het ligt voor de hand dat degene die de maatregelen uitvoert ook rapporteert over de maatregelen. Er zijn bijvoorbeeld situaties, zoals in winkelcentra, dat de eigenaar van het winkelcentrum rapporteert over de collectieve voorzieningen, zoals een roltrap of verlichting en dat de huurder verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de maatregelen en hierover dan ook rapporteert.
Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML)
Als voor uw bedrijf de energiebesparingsplicht geldt, dan moet u bij de RVO iedere vier jaar rapporteren welke energiebesparende maatregelen u heeft genomen. Uw rapportage stelt u op aan de hand van de Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML). Op deze lijst staan energiebesparende maatregelen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Van de op de EML genoemde maatregelen geeft u aan of u deze heeft uitgevoerd of dat u een alternatieve maatregel heeft uitgevoerd.
Let op! Momenteel ligt er een wetsvoorstel om de terugverdientijd van vijf jaar naar zeven jaar te brengen. Dit zal vanaf de volgende rapportageronde in 2027 het geval zijn.
De EML kent drie onderdelen, te weten ‘gebouwen’, ‘faciliteiten’ en ‘processen’. Per categorie moet u bekijken of deze voor u relevant is. Zo ja, dan dient u de maatregelen uit te voeren. Voor gebouwen betreft dit bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen voor de verwarming van het gebouw of voor de verlichting van de binnenruimte. Bij faciliteiten treft u onder meer energiebesparende maatregelen aan voor de koeling van producten, voor roltrappen of met betrekking tot uw serverruimte. Voor energiebesparende maatregelen inzake processen kunt u onder meer denken aan maatregelen om warmteverlies te beperken en aan energiebesparende maatregelen voor veehouderijen.
Of u een maatregel van de EML direct dient uit te voeren, hangt af van diverse omstandigheden. Onder meer de uitgangssituatie is hiervoor van belang. Zo kunt u bijvoorbeeld geen energie met betrekking tot warmte besparen in een ruimte die niet verwarmd is. Ook technische factoren zijn van belang. Brandt in een bepaalde ruimte gedurende de dag slechts kort de verlichting, dan zal de terugverdientijd inzake energiebesparende verlichting te lang zijn. Ook kunnen sommige energiebesparende maatregelen pas op een later moment rendabel zijn. Als u bijvoorbeeld op een bepaald moment uw gevel dient te renoveren, kan het rendabel zijn dan gelijk te kiezen voor isolerend glas.
Let op! Voor de glastuinbouw geldt sinds 1 juli 2023 ook de energiebesparingsplicht. Voor deze sector is een specifieke EML beschikbaar.
EED-auditplicht
Naast de energiebesparingsplicht en de hieraan gekoppelde rapportageplicht bestaat er de Europese Richtlijn Energie-Efficiëntie (EED). Deze plicht geldt alleen voor grote bedrijven die niet als mkb aangemerkt worden. Dat wil zeggen dat u maximaal 250 werknemers (fulltime) in dienst heeft, uw omzet maximaal € 50 miljoen bedraagt en/of uw balanstotaal maximaal € 43 miljoen is. Het doel van de EED-auditplicht is om bedrijven inzicht te geven in hun energiegebruik en aan te geven op welke manieren energie bespaard kan worden. U dient met name te rapporteren welke energiebesparende maatregelen u kunt nemen en welke besparing dit oplevert. De rapportage op grond van de EED beperkt zich niet tot maatregelen met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar. Voor de EED kunt u desgewenst gebruikmaken van slablonen die u aantreft op de site van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (rvo.nl).
Ook ‘vervoer’ maakt onderdeel uit van de rapportageplicht inzake de EED, maar alleen voor zover u binnen uw bedrijf zelf het vervoer verzorgt. Besteedt u het vervoer uit, dan is de vervoerder eventueel rapportageplichtig, indien deze aan de voorwaarden voor de plicht voldoet. Het woon-werkverkeer van uw werknemers valt niet onder de rapportageplicht. Onderdeel van de rapportage is onder meer een overzicht van het totaal gemeten energieverbruik van uw bedrijf alsmede een uitsplitsing van het energieverbruik voor de processen, gebouwen, installaties en vervoer van uw onderneming. Ook dient u een lijst van energiebesparende maatregelen op te nemen, waarbij u gebruik kunt maken van bovengenoemde EML.
U dient iedere vier jaar te rapporteren. Dit is opengesteld op 4 juli 2023. De rapportage dient digitaal aangeleverd te worden bij de RVO. Hiervoor heeft u eHerkenning niveau 2+ of hoger nodig.
Let op! U bent wettelijk verplicht uw EED-rapportage aan te leveren. Doet u dit niet, dan kan de RVO u een last opleggen met een dwangsom. Voldoet u dan nog niet aan uw verplichting, dan dient u de dwangsom te betalen.
Tip! Als u investeert in een energiebesparende maatregel waarop de Energie-investeringsaftrek (EIA) van toepassing is, komen de rapportagekosten ook voor de EIA in aanmerking. De EIA bedraagt in 2024 40%. Uw investeringsbedrag dient minstens € 2.500 te bedragen.
Onderzoeksplicht
Grote energie verbruikende bedrijven kunnen ook nog te maken hebben met een onderzoeksplicht inzake energiebesparing. Dit geldt voor locaties van bedrijven met een jaarlijks energiegebruik vanaf 10 miljoen kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas. Of de onderzoeksplicht op de activiteiten van uw bedrijf van toepassing is, hangt af van wie de milieuregels voor de milieubelastende activiteit van uw bedrijf bepaalt. Om te bepalen of er een onderzoeksplicht geldt voor de locatie kunnen ondernemers het stappenplan raadplegen: Stappenplan Energiebesparing Rapportageplicht (rvo.nl).
De onderzoeksplicht houdt in dat u eens per vier jaar onderzoekt welke energiebesparende maatregelen u moet nemen. Dit dient u digitaal te rapporteren bij de RVO. U moet in uw rapportage ook aangeven welke maatregelen u de voorafgaande periode al heeft genomen.
Let op! De eerstvolgende rapportage moest uiterlijk 1 december 2023 bij de RVO binnen zijn. Heeft u deze nog niet ingediend, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk.
Wettelijk is bepaald over welke aspecten van uw bedrijfsvoering u met betrekking tot energiebesparing moet rapporteren. Dit betreft onder meer een analyse van uw energieverbruik, waaronder een opgave van onbenutte warmtestromen alsmede een inventarisatie van kosteneffectieve CO2-reducerende maatregelen. Ook hiervoor kunt u gebruikmaken van de EML. Voor uw rapportage is wettelijk vastgelegd hoe u de terugverdientijd van een investering en de CO2-reductie dient te berekenen. U kunt voor uw rapportage gebruikmaken van sjablonen die u kunt vinden op de site van de RVO.
Fiscale maatregelen m.b.t. energiebesparing
Voor maatregelen waarvan de terugverdientijd langer is dan vijf jaar, bestaat geen plicht deze uit te voeren. Voor dergelijke maatregelen komt u vaak wel in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze aftrek is met name bedoeld voor energiebesparende investeringen die, gelet op het rendement, nog onvoldoend rendabel zijn. Door hiervoor een fiscale aftrek te verlenen, dalen de nettokosten van de investering en is deze eerder rendabel.
Alleen bedrijfsmiddelen die op de zogenaamde Energielijst staan, komen voor de EIA in aanmerking. De Energielijst kunt u inzien en downloaden op de site van de RVO en wordt ieder jaar vernieuwd. De EIA levert voor investeringen in het jaar 2024 een extra aftrek van de winst op van 40%. Het totale maximumbedrag dat voor de EIA in aanmerking komt, bedraagt € 136 miljoen. Een investering in een bedrijfsmiddel dat bijvoorbeeld € 100.000 kost en op de Energielijst staat, levert dus een extra aftrek op de winst op van € 40.000.
Handhaving
Een onderneming die voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden is wettelijk verplicht energiebesparende en/of CO2-reducerende maatregelen te treffen, te rapporteren en/of te informeren. Zijn er maatregelen genomen die niet staan vermeld op de EML, dan is het bevoegd gezag ook gerechtigd te controleren of de genomen alternatieve maatregelen voldoende zijn geweest. Voldoet een onderneming niet aan haar plichten, dat is het bevoegd gezag gerechtigd om eerst een waarschuwingsbrief te versturen. Ook kan het bevoegd gezag een dwangsom opleggen. Het bevoegd gezag is veelal de gemeente, de provincie of het Rijk. De hoogte van de dwangsom moet evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en is bedoeld om bedrijven er alsnog toe te brengen de vereiste maatregelen te nemen dan wel te rapporteren en/of te informeren. Een bedrijf moet de dwangsom betalen als niet alsnog aan de wettelijke plichten wordt voldaan, vóór de termijn die daartoe door het bevoegd gezag gesteld is. Bij het vaststellen van deze termijn wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om een geconstateerde overtreding te beëindigen. Een dwangsom kan herhaald worden bij het niet blijven voldoen aan de wettelijke regels.
Meer informatie: RVO
De energiebesparingsplicht, de informatieplicht en de rapportageplicht bestaan voor de gemiddelde ondernemer uit behoorlijk ingewikkelde regelingen. Er zijn tal van bedrijven die ondernemers deze werkzaamheden tegen betaling uit handen kunnen nemen. Als u googelt op ‘energiebesparingsplicht advies’ blijkt dat er aan adviseurs keuze genoeg is.
Op RVO.nl kunt u terecht voor alle informatie die op uw specifieke situatie, voor uw branche of bedrijf, van toepassing is. Via deze site dient u ook uw rapportages digitaal aan te leveren, waarvoor eHerkenning niveau 2+ of hoger met machtiging RVO-diensten niveau eH2+ nodig is.
Meer informatie: DEB
Voor informatie inzake de energiebesparingsplicht en rapportageplichten kunt u ook terecht op de site deb.nl (duurzaam energie besparen). DEB verstrekt informatie aan ondernemers die geconfronteerd worden met de wettelijke plichten op dit gebied, maar ook aan ondernemers die niet verplicht zijn tot energiebesparende maatregelen en overwegen om hier uit het oogpunt van kostenbesparing toe over te gaan.
Tip! DEB heeft een praktisch overzicht van alle 150 maatregelen die deel uitmaken van de EML.
DEB werkt samen met tal van branches, zodat de informatie zo veel mogelijk toegespitst is op de persoonlijke situatie van de ondernemer. U kunt op de site van DEB kosteloos inloggen en hier een eigen account aanmaken.
Voorbeeld
Als voorbeeld noemen we de maatregel tot plaatsing van een dubbelwandige vaatwasmachine in grootkeukens, zoals aanwezig in de horeca. Op de site van DEB treft u deze aan bij de maatregelen in de categorie ‘faciliteiten’. De site geeft aan dat een dubbelwandige vaatwasmachine vanwege de dubbele wanden minder warmteverlies heeft, waardoor water niet opnieuw opgewarmd hoeft te worden, wat energie bespaart. Bij de toelichting leest u dat de maatregel rendabel is bij een gebruik van een vaatwasser voor gemiddeld 1 uur per dag, gedurende het gehele jaar.
Deb.nl bevat ook informatie over beschikbare subsidies en bevat namen en contactinformatie van energieadviseurs. U kunt zich bij DEB aanmelden voor een speciale nieuwsbrief, zodat u altijd op de hoogte bent van het laatste nieuws en de nieuwe maatregelen.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Fiscaal vriendelijk rijden wordt steeds lastiger, nu de autobelastingen de laatste jaren zijn aangescherpt. Het kan nog wel, maar de voordelen zijn voor een steeds kleinere groep beschikbaar. In deze advieswijzer een blik op de fiscale toekomst van de auto.
Rijdt u in een milieuvriendelijke auto, dan heeft u kunnen genieten van een groot aantal fiscale voordelen. De afgelopen jaren zijn deze voordelen steeds verder teruggeschroefd. Hoewel nog beperkter, kunt u ook in 2024 gebruikmaken van een aantal fiscale voordelen.
Bijtelling privégebruik auto
Voor de meeste nieuwe auto’s van de zaak waarmee ook privé wordt gereden, geldt vanaf 2017 een standaardbijtelling van 22% van de cataloguswaarde (inclusief btw en bpm). Alleen voor nieuwe auto’s zonder CO2-uitstoot geldt nog een korting op de bijtelling. Die korting geldt in de maand van tenaamstelling en in de volgende 60 volle maanden. Daarna wordt de bijtelling jaarlijks opnieuw bepaald aan de hand van de dan geldende tarieven. Auto’s zonder uitstoot die in 2019 op kenteken zijn gezet, kennen in een deel van 2024 nog bijtelling van 4%. In de loop van 2024 zal voor deze auto’s de bijtelling moeten worden herzien op basis van de regels van 2024 (zie hierna).
2019
Voor elektrische auto’s die in het jaar 2019 op naam zijn gesteld, geldt die lagere bijtelling van 4% tot een cataloguswaarde van € 50.000 en 22% over het meerdere. Auto’s zonder CO2-uitstoot op waterstof hebben een bijtelling van 4% over de gehele cataloguswaarde.
2020
Voor elektrische auto’s die in het jaar 2020 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 8% tot een cataloguswaarde van € 45.000 en 22% over het meerdere. Deze bijtelling geldt ook voor auto’s op waterstof, maar ook nu over de gehele cataloguswaarde.
2021
Voor elektrische auto’s die in het jaar 2021 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 12% over een cataloguswaarde van € 40.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2021 een bijtelling van 12% over de gehele cataloguswaarde.
2022
Voor elektrische auto’s die in het jaar 2022 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 35.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2022 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde
2023
Voor elektrische auto’s die in 2023 op naam zijn gesteld, geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 30.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2023 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde.
2024
Voor elektrische auto’s die in 2024 op naam zijn of worden gesteld, geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 30.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2024 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde. Voor nieuwe auto’s gelden in 2024 de volgende bijtellingspercentages en CO2-grenzen:
Soort auto
Bijtelling
CO2-uitstoot
Elektrisch
16% tot € 30.000/22% over meerdere
0
Waterstof
16%
0
Zonnecel
16%
0
Overig
22%
> 0
Het aanscherpen van de CO2-grenzen heeft niet tot gevolg dat u elk jaar met een nieuw bijtellingspercentage wordt geconfronteerd. Een vastgesteld percentage blijft voor alle auto’s gedurende 60 maanden geldig. Na deze periode wordt de bijtelling vastgesteld aan de hand van de dan geldende percentages.
Let op! Een auto met datum eerste toelating tot de weg van uiterlijk 31 december 2016 krijgt na 60 maanden geen bijtelling van 22%, maar van 25%. Dit is alleen anders als het een auto betreft die geen CO2 uitstoot. Auto’s die geen CO2 uitstoten, krijgen in 2024 een korting van 6% op de normale bijtelling tot een cataloguswaarde van €30.000. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor een elektrische auto uit 2016 in 2024 een bijtelling geldt van 19% (25% -/- 6%) tot een cataloguswaarde van € 30.000. Daarboven is de bijtelling 25%. Voor een elektrische auto die in 2017 voor het eerst op kenteken is gezet, gaat in 2024 een bijtelling gelden van 16% (22% -/- 6%) tot een cataloguswaarde van €30.000 en van 22% over het meerdere. Auto’s die de periode van 60 maanden achter de rug hebben, lopen dus jaarlijks mee met de wettelijke wijzigingen in de bijtelling.
Tip! Voor ondernemers in de inkomstenbelasting blijft de bijtelling beperkt tot maximaal het bedrag dat in een jaar aan autokosten ten laste van de winst is gebracht.
Vanaf 2026
Vanaf 2026 is er nog maar één bijtellingspercentage van 22% en is er dus geen voordeel meer voor auto’s zonder CO2-uitstoot. Tot die tijd wordt de bijtelling voor auto’s zonder CO2-uitstoot in 2025 nog eenmaal verhoogd van 16% naar 17% over de eerste €30.000 van de cataloguswaarde. Uiteraard geldt dit niet voor auto’s van voor die datum die nog in hun 60-maandentermijn zitten.
Minder dan 500 kilometer?
Een bijtelling kan overigens helemaal achterwege blijven indien u kunt bewijzen dat u op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto heeft gereden. Woon-werkkilometers worden daarbij gezien als zakelijk, ook als u thuis gaat lunchen.
Let op! Is uw auto ouder dan 15 jaar? Dan bedraagt de standaardbijtelling niet 22% van de cataloguswaarde, maar 35% van de waarde in het economisch verkeer.
Milieu-investeringsaftrek
Er bestaat in 2024 geen recht op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor personenauto’s, wel voor bestelauto’s. In 2024 geldt de milieu-investeringsaftrek (MIA) van 27% voor elektrische bestelauto’s over het bedrag van de investering minus €20.000. Voor een nieuwe elektrische bestelauto van bijvoorbeeld € 50.000 krijgt u dus 27% MIA over € 50.000 -/- € 20.000 = € 30.000. Voor waterstofpersonenauto’s bedraagt de MIA 45% over een bedrag van maximaal € 75.000. Voor de zonnecelpersonenauto’s bedraagt de MIA 36% tot een investeringsbedrag van maximaal € 100.000.
Onderstaand de regelingen op een rij.
Soort auto
MIA %
Maximaal investeringsbedrag
Elektrische personenauto
Nee
n.v.t.
Waterstofpersonenauto
45%
€ 75.000
Zonnecelpersonenauto
36%
€ 100.000
Elektrische bestelauto
27%
Geen; wel € 20.000 aftrek
Waterstofbestelauto
45%
€ 125.000
Melding RVO
Om in aanmerking te komen voor MIA en/of Vamil, is een tijdige melding van de investering bij RVO noodzakelijk. De investering moet worden gemeld binnen drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting. Het moment van ingebruikname of facturering is daarbij niet van belang. Het moment van ingebruikname en/of betaling kan wel van belang zijn voor het moment waarop u de aftrek kunt effectueren in de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting.
Motorrijtuigenbelasting
De hoogte van de motorrijtuigenbelasting (mrb) is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de CO2-uitstoot van uw auto. Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km geldt tot 2025 een vrijstelling. Voor plug-in hybrides met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gr/km geldt tot 2025 een halftarief (dat wil zeggen de helft van het tarief dat voor een gewone personenauto geldt).
Ondernemers betalen voor een bestelauto minder mrb. Voorwaarde is dat de bestelauto meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Dit moet u desgevraagd aannemelijk kunnen maken, maar een kilometeradministratie is niet vereist.
Bpm
Als uw auto op kenteken wordt gezet, wordt bpm geheven. De hoogte van de bpm is voor personenauto’s gebaseerd op de CO2-uitstoot. Tot 2025 geldt nog een vrijstelling bpm voor auto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km. Voor personenauto’s waarvoor geen vrijstelling geldt, is de bpm hoger naarmate de CO2-uitstoot groter is.
Tip! Ondernemers kunnen voor een bestelauto een beroep doen op een vrijstelling bpm. De belangrijkste voorwaarde is dat meer dan 10% van de jaarlijks gereden kilometers zakelijke kilometers zijn. Deze vrijstelling wordt per 2025 afgeschaft.
Tot slot
Het aanschaffen van een energiezuinige auto levert ook in 2024 nog een aantal fiscale voordelen op. Over deze fiscale voordelen in het algemeen heeft u in deze advieswijzer kunnen lezen. Neem voor uw specifieke situatie contact met ons op.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
De regels voor arbeidscontracten zijn steeds aan verandering onderhevig. Weet u het allemaal nog? Voor iedereen die het overzicht een beetje kwijt is, nog een keer de belangrijkste wijzigingen op een rij.
Denk aan uw aanzegverplichting en voorkom een aanzegvergoeding
De huidige ketenbepaling
Verbod proeftijd korte tijdelijke contracten en volgende contracten
Verbod concurrentiebeding in tijdelijke contracten
Loondoorbetalingsverplichting bij oproepkrachten
Versterking rechten payrollmedewerkers
1. Denk aan uw aanzegverplichting en voorkom een aanzegvergoeding
Bij tijdelijke contracten van zes maanden of langer, moet u uiterlijk een maand voor de overeengekomen einddatum schriftelijk aan de werknemer laten weten of u het contract wel of niet wenst voort te zetten en zo ja, onder welke voorwaarden. De gedachte hierachter is dat de werknemer tijdig weet waar hij aan toe is en zich zo nodig kan gaan oriënteren op een functie elders.
Tip! De aanzegverplichting geldt niet voor contracten met een looptijd korter dan zes maanden en niet bij contracten waarvan het einde niet op een kalenderdatum is bepaald. Een voorbeeld van een dergelijk contract is een contract voor de looptijd van een project.
Als u de werknemer heeft laten weten dat u het tijdelijke arbeidscontract wilt verlengen, maar u geeft niet aan onder welke voorwaarden, dan krijgt uw werknemer eenzelfde nieuw tijdelijk arbeidscontract onder dezelfde voorwaarden. Het nieuwe arbeidscontract loopt even lang als het voorgaande tijdelijke arbeidscontract, maar niet langer dan een jaar.
Aanzegvergoeding
Wanneer u niet voldoet aan de aanzegplicht, dan heeft de werknemer recht op een brutomaandsalaris. Bent u te laat met aanzeggen, dan bent u een vergoeding naar rato verschuldigd. Het tijdelijke arbeidscontract eindigt wel na de overeengekomen einddatum.
In uw loonadministratie moet u de aanzegvergoeding opnemen als loon uit vroegere dienstbetrekking, zelfs als de aanzegvergoeding wordt geclaimd, terwijl de arbeidsovereenkomst is voortgezet. Het loonbegrip voor de aanzegvergoeding is het kale uur- of stukloon. Overwerk- of ploegentoeslag, vakantiegeld, eindejaarsuitkering en winstdeling worden hierin niet meegenomen. Voor de aanzegvergoeding geldt dus een ander loonbegrip dan voor de transitievergoeding. Het loon vormt de basis van de vergoeding voor het niet in acht nemen van de (juiste) aanzegtermijn. Dit loon wordt berekend door het bruto-uurloon te vermenigvuldigen met de overeengekomen arbeidsduur per maand.
Voor de bepaling van de hoogte van de aanzegvergoeding bij een te late aanzegging wordt wel gekeken naar het aantal kalenderdagen in de maand waarin had moeten worden aangezegd. Telt de maand 31 dagen en u zegt bijvoorbeeld twee dagen te laat aan, dan bent u een vergoeding verschuldigd van 2/31ste van het loon.
Let op! De aanzegvergoeding vervalt als de werknemer niet hierom verzoekt binnen drie maanden na de dag waarop uw aanzegverplichting is ontstaan. Ook betaalt u geen aanzegvergoeding bij faillissement, surseance van betaling of bij toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
Let op! De Hoge Raad heeft expliciet aangegeven dat er altijd schriftelijk moet worden aangezegd, ook al heeft de werknemer al mondeling te horen gekregen dat zijn contract niet zal worden verlengd en hij dus weet waar hij aan toe is.
2. De huidige ketenbepaling
De ketenbepaling regelt wanneer opeenvolgende tijdelijke arbeidscontracten overgaan in een vast arbeidscontract. U kunt met een werknemer maximaal drie tijdelijke contracten in 36 maanden afsluiten. Tot 1 januari 2020 was dit maximaal drie tijdelijke contracten in 24 maanden. Na een tussenliggende periode van meer dan zes maanden is geen sprake meer van opeenvolgende contracten. Dat betekent dat als een tijdelijk contract afloopt en u binnen zes maanden weer een nieuw contract aangaat met dezelfde werknemer, deze tussenliggende periode meetelt voor de 36-maandenperiode.
Let op! Er moet ruimte zijn om op sectorniveau af te wijken en de onderbreking te verkorten als het werk daarom vraagt, zoals bij seizoensarbeid. Deze optie is daarom verruimd naar ander terugkerend tijdelijk werk dat ten hoogste gedurende een periode van negen maanden kan worden verricht. Een en ander dient geregeld te zijn in cao’s.
Samenvattend ontstaat een vast contract:
na meer dan drie elkaar opvolgende tijdelijke contracten en;
wanneer u langer dan 36 maanden gebruikmaakt van elkaar opvolgende tijdelijke contracten. Als de tussenperiode zes maanden of korter is, is sprake van opeenvolgende tijdelijke contracten en telt de tussenperiode mee bij de periode van drie jaar.
Bij cao kan onder zeer strikte voorwaarden worden afgeweken van het aantal contracten en van de totale duur. Maximaal zijn echter zes contracten toegestaan in een periode van vier jaar.
Het is toegestaan de regulier geldende onderbreking van ten hoogste zes maanden bij cao terug te brengen naar ten hoogste drie maanden voor functies:
waarbij de werkzaamheden als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden seizoensgebonden zijn; en
waarvan deze werkzaamheden gedurende ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden verricht (het moet dus echt om seizoensgebonden werk gaan).
Hierdoor hebben werkgevers die met seizoenswerkers werken meer mogelijkheden om te werken met tijdelijke arbeidsovereenkomsten.
Na afloop van het maximaal aantal toegestane tijdelijke contracten dan wel de maximale duur van de tijdelijke contracten bent u verplicht een contract voor onbepaalde tijd aan uw werknemer aan te bieden als u met hem/haar verder wilt.
Tip! Voor werknemers tot 18 jaar met een klein dienstverband (12 uur of minder) is de ketenregeling niet van toepassing.
Tip! Voor AOW-gerechtigden geldt dat schriftelijk overeengekomen mag worden dat ze maximaal zes tijdelijke arbeidsovereenkomsten in maximaal vier jaar krijgen. Na meer dan zes opvolgende tijdelijke contracten of na vier jaar wordt het tijdelijke contract automatisch een vast contract. Alleen de tijdelijke arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan nadat u de AOW-leeftijd heeft bereikt, tellen mee voor de keten.
Het kabinet heeft het plan om de onderbrekingstermijn van de ketenbepaling op te rekken van zes maanden naar vijf jaar. Hierover is al een internetconsultatie geweest en het betreffende wetsvoorstel zou in 2024 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
3. Verbod proeftijd korte tijdelijke contracten en volgende contracten
Het is verboden in tijdelijke arbeidscontracten van zes maanden of korter een proeftijd op te nemen. Ook is het verboden een proeftijd op te nemen in een tweede of volgend contract. Tip! Een nieuwe proeftijd bij de huidige werkgever is wel toegestaan als een werknemer een nieuwe functie aangeboden krijgt die wezenlijk andere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist. Het contract moet dan wel langer dan zes maanden duren. De lengte van een toegestane proeftijd is afhankelijk van de duur van het contract:
Lengte tijdelijk arbeidscontract
Lengte maximale proeftijd
0 tot 6 maanden
N.v.t.
Meer dan 6 maanden, maar minder dan 2 jaar
1 maand, maar kan in een cao worden verlengd tot 2 maanden
2 jaar of langer
2 maanden
4. Verbod concurrentiebeding in tijdelijke contracten
Een concurrentie- dan wel relatiebeding is in een tijdelijk contract verboden. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. Denk hierbij aan specifieke of bedrijfsinformatie. Als u dit zwaarwegende bedrijfsbelang expliciet motiveert in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, is een concurrentie- dan wel relatiebeding nog wel toegestaan. Wil het concurrentiebeding echt effect hebben, dan moeten de zwaarwegende bedrijfsbelangen echter zowel bestaan op het moment van aangaan van het beding als op het moment dat u zich wilt beroepen op het beding.
Let op! U kunt als werkgever geen rechten ontlenen aan een concurrentie- of relatiebeding als er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van uw kant.
Een concurrentiebeding is niet bedoeld om werknemers te binden, zo heeft de Hoge Raad bepaald. Het kabinet heeft aangegeven van plan te zijn het concurrentiebeding te moderniseren. In dat kader worden de volgende wijzigingen verder uitgewerkt:
een wettelijke begrenzing van het concurrentiebeding in duur;
het opnemen in een concurrentiebeding van het geografische bereik, gespecificeerd en gemotiveerd;
het verplicht opnemen van een motivering van het ‘zwaarwegend bedrijfsbelang’ in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
het door de werkgever betalen van een vergoeding vastgesteld op een bij wettelijk voorschrift bepaald percentage van het laatste verdiende salaris van de werknemer indien hij het concurrentiebeding wil inroepen.
Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel in 2024 ter internetconsultatie zal worden aangeboden.
5. Loondoorbetalingsverplichting bij oproepkrachten
Werkt u met oproepkrachten, bijvoorbeeld via een nulurencontract of een min-maxcontract? Dan heeft u in beginsel een loondoorbetalingsverplichting als uw werknemer niet kan werken door een oorzaak die voor uw risico komt. Dit geldt bijvoorbeeld ook als u de werknemer niet oproept, terwijl er wel werk is. Daarnaast heeft de werknemer recht op loon over de garantie-uren. Dat wil zeggen, dat iedere keer als u de werknemer oproept, hij recht heeft op minimaal drie uur loon, ook als de werknemer bijvoorbeeld maar één uur werkt. In de arbeidsovereenkomst kunt u in de eerste zes maanden schriftelijk uw loondoorbetalingsverplichting uitsluiten. U kunt echter niet het recht op loon over de garantie-uren uitsluiten. Ná de eerste zes maanden kan de loondoorbetalingsverplichting alleen nog uitgesloten worden in de cao voor functies met werkzaamheden van ‘incidentele aard’ en zonder ‘vaste omvang’. Voorbeelden hiervan zijn de invalkracht en de uitzendkracht.
Minimaal vier dagen van tevoren oproepen!
Het kabinet wil voorkomen dat bij nulurencontracten sprake is van permanente beschikbaarheid daar waar de aard van de werkzaamheden dat niet vereist. Er is in sommige sectoren sprake van ongewenste situaties, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom is wettelijk bepaald dat u als werkgever de oproepkracht minimaal vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch moet oproepen. Het gaat hier om vier kalenderdagen, waarbij de geplande werkdag niet meetelt. De termijn van vier dagen kan bij cao worden bekort naar minimaal 24 uur van tevoren. Trekt u de oproep schriftelijk of elektronisch in binnen deze periode, dan heeft de oproepkracht toch recht op loon over de oproep.
‘Vastklikmoment’
Na twaalf maanden gewerkt te hebben met een oproepkracht, moet u de oproepkracht binnen één maand een schriftelijk/elektronisch aanbod doen, gebaseerd op het gemiddeld aantal gewerkte uren van de afgelopen twaalf maanden. Dit staat bekend als het ‘vastklikmoment’. Hiermee wordt voorkomen dat een oproepkracht onbeperkt kan worden ingezet als oproepkracht. Bij aanvaarding van het aanbod moet de vaste arbeidsomvang uiterlijk ingaan op de eerste dag van de 15e maand. Eerder mag uiteraard ook. De oproepkracht is vrij het aanbod al dan niet te aanvaarden.
Vanaf 1 augustus 2022 is sprake van een aanvullende verplichting voor werkgevers van oproepkrachten die werken op basis van arbeidsovereenkomsten waarbij de tijdstippen waarop arbeid moet worden verricht geheel of grotendeels onvoorspelbaar zijn. Is het merendeel van de uren onvoorspelbaar, dan kan de werknemer alleen worden verplicht om te werken op de uren waarvan de werkgever bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst schriftelijk heeft medegedeeld:
dat de te verrichten uren variabel zijn;
wat het gewaarborgde aantal betaalde uren is;
wat het loon is voor de uren boven de gewaarborgde uren;
wat de dagen en uren zijn waarop de werknemer kan worden verplicht om te werken (referentie-uren en -dagen);
wat de termijnen zijn waarop een werknemer kan worden opgeroepen (bij een oproepcontract zal dit vier dagen zijn).
U moet dus in die situatie expliciet in de arbeidsovereenkomst opnemen op welke dagen en tijdstippen de werknemer kan worden opgeroepen, om zodoende te voorkomen dat een werknemer de oproep mag weigeren.
Kabinetsplannen
Als het aan het kabinet ligt worden oproepcontracten vaste basiscontracten. Daarin staat een minimumaantal uren dat iemand standaard wordt ingeroosterd. Als blijkt dat iemand structureel meer werkt, moet de werkgever de werknemer na een jaar het aanbod doen om het aantal uren aan te passen. Zo weet de werknemer altijd wat hij minimaal verdient en waar hij aan toe is. Scholieren en studenten kunnen op een oproepcontract blijven werken, zolang het gaat om een bijbaan van maximaal zestien uur, ze jonger zijn dan 18 jaar of ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling. Voor andere werknemers is flexibiliteit mogelijk via het basiscontract of bijvoorbeeld via een jaarurennorm. Het basiscontract omvat een bandbreedte van 130%. Dat betekent, dat als een contract van één uur wordt overeengekomen, de werknemer voor 1,3 uur mag worden ingeroosterd.
6. Versterking rechten payrollmedewerkers
Payrollmedewerkers zijn werknemers die op papier in dienst zijn bij een bedrijf dat aan payrolling doet, maar bij u als opdrachtgever feitelijk werkzaam zijn. De werknemers worden aan u ter beschikking gesteld op basis van een payrollovereenkomst.
De positie van payrollwerknemers is verstevigd, omdat sinds 1 januari 2020 bepaald is dat de payrollovereenkomst weliswaar wordt aangemerkt als een bijzondere vorm van de uitzendovereenkomst, maar dat het zogenaamde verlichte arbeidsrechtelijke regime buiten toepassing wordt gelaten. Dit betekent onder meer dat de uitsluiting van de loonbetaling is beperkt tot maximaal 26 weken en dat de reguliere ketenregeling van toepassing is.
Om te spreken van een payrollovereenkomst, moet sprake zijn van een exclusieve terbeschikkingstelling aan de opdrachtgever en de payrollwerkgever mag de werving en selectie niet zelf hebben uitgevoerd. Payrolling wordt gezien als een instrument om werkgevers te ontzorgen, niet om te concurreren op arbeidsvoorwaarden.
De payrollwerkgever moet vanaf 1 januari 2021 zorg dragen voor net zo’n adequate pensioenregeling voor de payrollwerknemer als voor een vaste werknemer met een gelijke of gelijkwaardige functie in hetzelfde bedrijf of bedrijfstak. Van een adequate pensioenregeling is in ieder geval sprake als de payrollwerknemer wordt ondergebracht in het pensioenfonds van de inlener. Als dit niet mogelijk is of als de payrollwerkgever dit niet wil, moet de payrollwerkgever zelf een adequate voorziening treffen.
Inmiddels is uitgemaakt dat dit concreet betekent dat de werkgever een pensioenvoorziening moet treffen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen, zonder een wacht- of drempeltijd. De normpremie voor de adequate pensioenregeling voor payrollwerknemers in 2024 is vastgesteld op 15,4%. Dat is een daling van 0,3% ten opzichte van de adequate payroll pensioenpremie in 2023 (15,7%). Dit percentage is gelijk aan de gemiddelde werkgeversbijdrage in Nederland en wordt jaarlijks aangepast.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.