De ministerraad heeft ingestemd met het voorleggen van het Wetsvoorstel overgang van onderneming in faillissement (Wovof) voor advies aan de Raad van State. Het doel van het wetsvoorstel is het beschermen van de werknemer bij de doorstart van een failliete onderneming.

Juridisch

Bescherming werknemers

Er komt een verplichting om de meeste werknemers mee te nemen bij een doorstart. Dit verbetert de positie van werknemers en het werpt een extra drempel op voor misbruik van de faillissementsprocedure. De doorstart mag geen reden zijn werknemers geen arbeidsovereenkomst aan te bieden. Ondernemers die een bedrijf overnemen (verkrijgers) hebben nu nog de vrije keuze wie ze willen overnemen en wie niet. 

Objectieve criteria

Er komen objectieve criteria die bepalen of er minder werknemers worden overgenomen. Dan gaat het om bedrijfseconomische redenen, zoals een vermindering van het aantal klanten, een bedrijfsverhuizing of automatisering. De selectie vindt daarmee op een vergelijkbare wijze plaats als bij ontslag om bedrijfseconomische redenen buiten een faillissement.

Arbeidsvoorwaarden

Verkrijgers kunnen nu zelf bepalen welke arbeidsvoorwaarden ze deze werknemers aanbieden. 
Ook hierin komt een wijziging. De medezeggenschapsorganen zoals de OR, de personeelsvertegenwoordiging en de personeelsvergadering mogen advies uitbrengen over de voorgenomen overgang van de onderneming. 

Toets rechter

De bij het faillissement betrokken rechter-commissaris bepaalt of de selectie objectief en transparant heeft plaatsgevonden. De werknemer krijgt daarmee een vergelijkbare bescherming als buiten faillissement. 

Let op! De regels gaan niet gelden voor kleine ondernemingen met minder dan 20 medewerkers, tenzij de verkrijger daar zelf voor kiest.

Standaard verval concurrentiebeding

Een concurrentiebeding komt voortaan automatisch te vervallen bij het einde van een dienstverband als een werknemer voor die tijd geen arbeidsovereenkomst aangeboden krijgt. Dit maakt het voor werknemers die buiten de boot vallen en geen arbeidsovereenkomst krijgen, makkelijker om zo snel mogelijk elders aan het werk te gaan. Op dit moment vervalt een contractueel concurrentiebeding niet bij een faillissement.

The Dutch government is introducing clearer rules for so-called third-country nationals. The aim is to put an end to loopholes involving posted third-country nationals.

Bouw

Practical information Work and residence permits

Third-country nationals are workers from outside the EU who come to work in the Netherlands via a work and residence permit from another European country. They are only allowed to work in the EU if they have a work and residence permit. Unlike other countries, the Netherlands is very reluctant to issue these permits. Some people still manage to find work in the Netherlands via a loophole.

An example

Recently, the Dutch Labor Inspectorate (NLA) fined a Polish entrepreneur and three flower bulb and vegetable growers in North Holland nearly € 175,000. These fines were for, among other things, the illegal employment of at least 26 migrant workers from outside Europe.

The Polish entrepreneur recruited Belarusians via a PO box company in Poland and gave them a so-called ‘declaration for entrusting work to a foreigner’. This enabled these so-called third-country nationals to obtain a Polish D visa, which, in combination with the declaration, allows them to work and live in Poland. This visa (residence permit) is intended for persons who wish to stay in the Netherlands for more than 90 days. After spending a few days in Poland (without working there), the Belarusians were brought to the Netherlands, where they were provided with accommodation and work.

According to the NLA, this was a form of illegal secondment because there was a letterbox company in Poland where no ‘substantial activities’ were carried out. The migrant workers started working for Dutch horticulturalists immediately, without first having worked in Poland.

Loophole

If an employer allows third-country nationals to work through a letterbox company, this constitutes a loophole involving illegal posting. As a result, both the Polish entrepreneur and the Dutch horticulturalists were fined for illegally employing migrant workers.

Clearer rules on how long

European regulations do not clearly state how long someone must work in one country before they can start working in another European country. Research has shown that Dutch legislation and regulations offer some scope for clearer rules. Further details will be worked out on how long someone must work in another country before they can start working in the Netherlands.

Third-country nationals must in future have a work and residence permit in the sending Member State for the type of work they will be doing in the Netherlands. It is unacceptable for a Spanish work permit for the care sector to be used by a company from Cyprus to employ workers in a Dutch slaughterhouse.

Employee protection

Third-country nationals are relatively often victims of abuses such as underpayment, poor working conditions and, in the most serious cases, even labor exploitation.

The aim is therefore to protect these workers better by providing them with better information and support in seeking and finding legal assistance. Clearer regulations will give the Dutch Labor Inspectorate better tools to enforce the rules in the event of violations.

Voor een werknemer was in 2019 een elektrische auto van de zaak besteld, ervan uitgaande dat de bijtelling in 2020 4% zou zijn. De auto werd uiteindelijk in 2020 opgeleverd, en keek de werknemer ineens tegen een bijtelling aan van 8% voor het jaar 2020. Dit omdat de bijtellingsregels in de tussentijd waren veranderd. Dit is in een zaak door de rechter teruggedraaid

Auto

Bijtelling vanwege privégebruik

Als aan een werknemer een auto ter beschikking is gesteld, is vanwege het privégebruik (als er meer dan 500 km per jaar privé wordt gereden) een bijtelling op het inkomen van toepassing. Deze bijtelling is de afgelopen jaren regelmatig gewijzigd, met name voor elektrische auto’s. 

Bijtelling onverwacht verdubbeld

In bovengenoemde rechtszaak ging het om een werknemer aan wie een elektrische (lease)auto ter beschikking was gesteld door zijn werkgever. Op het moment dat de auto besteld werd, dat was in 2019, gold nog een bijtelling van 4%. Toen de auto in 2020 geleverd werd, was de bijtelling verdubbeld naar 8%. Deze verdubbeling was vastgelegd in het Klimaatakkoord dat op 28 juni 2019 bekend was.

Voor de rechter speelde de vraag of de verdubbeling in strijd was met het EVRM, mede omdat er geen overgangsrecht was ingesteld voor die gevallen die al financiële verplichtingen waren aangegaan die niet meer konden worden teruggedraaid.

‘Fair balance’

Volgens de rechtbank is bij een wetswijziging vereist dat er een redelijke en proportionele verhouding, ‘fair balance’, bestaat tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Ook mogen betrokkenen niet worden getroffen met een individuele en buitensporige last. 

Verplichtingen al aangegaan

Specifiek gaat het hier dus om die gevallen waarin al verplichtingen waren aangegaan die niet zomaar teruggedraaid konden worden, en die vóór 28 juni 2019 waren gedaan. Op grond van de wetsgeschiedenis komt de rechtbank tot de conclusie dat hiervan in het betreffende geval sprake was. Op het moment van het bestellen van de auto leefde namelijk de gerechtvaardigde verwachting dat de bijtelling niet zomaar zou worden verdubbeld. 

Strijd met EVRM

Omdat de wetgever aan de belangen van deze automobilist voorbij is gegaan, is er geen sprake meer van ‘fair balance’ en is er dus strijd is met het EVRM. Er zijn volgens de rechtbank namelijk ook geen redenen om de verwachtingen van betrokkene aan te tasten. 

8% wordt 4%

De rechtbank heeft daarom bepaald dat voor 2020 voor betrokkene een bijtelling geldt van 4% in plaats van 8%, en heeft de aanslag over 2020 verlaagt. 

Let op! Deze uitspraak zou mogelijk gevolgen kunnen hebben voor diegenen die onder dezelfde omstandigheden ook geconfronteerd werden met een verdubbeling van de bijtelling. De datum van 28 juni 2019 is hierbij onder meer cruciaal.

Kleine bedrijven, ook zzp’ers, die hun digitale weerbaarheid willen verbeteren, kunnen hiervoor dit jaar weer een tegemoetkoming aanvragen via de subsidieregeling ‘Mijn Cyberweerbare Zaak’. Regel de subsidie zo snel mogelijk, want het loket is al open.

Privacy

Voor wie

De subsidie MCZ is beschikbaar voor zelfstandig ondernemers en mkb-bedrijven die staan ingeschreven bij de KVK, maximaal 50 medewerkers hebben en een jaaromzet hebben van maximaal € 10 miljoen.

Hoeveel subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de kosten van cyberweerbare maatregelen, met een maximum van € 1.250 per aanvrager. De subsidiabele kosten moeten meer dan € 400 bedragen. 

Waarvoor is de subsidie?

De subsidie is beschikbaar voor de volgende digitale veiligheidsmaatregelen.

  • Veilige netwerktoegang/wifi
  • Wachtwoordmanager
  • Tweefactorauthenticatie (2FA), tweestapsverificatie en multifactortauthenticatie (MFA)
  • Patch-management: tools of diensten voor het automatisch controleren, beheren en uitvoeren van beveiligingsupdates op systemen en software
  • Antivirussoftware
  • Back-ups instellen en testen
  • Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
  • Cyber awareness-trainingen

Let op! U kunt geen subsidie krijgen voor een van deze zaken als u hier eerder al subsidie voor heeft ontvangen.

Eerst aanschaffen dan aanvragen

Door een vragenlijst in te vullen, kunt u achterhalen welke digitale gevaren u loopt. Vervolgens kunt u de producten aanschaffen die op de actielijst voorkomen. U kunt meerdere producten of diensten aanschaffen tot u het maximumbedrag aan subsidie van € 1.250 heeft bereikt. Na aanschaf kan de subsidieaanvraag worden ingediend. 

Let op! U moet in een en dezelfde aanvraag subsidie aanvragen voor de verschillende producten en/of diensten.

Tip! Bij betaling per credit card ontvangt u vaak pas later een betaalbewijs. Omdat u het betaalbewijs nodig heeft bij de aanvraag van de subsidie, is het verstandig om bij voorkeur per bank te betalen.

Aanvragen subsidie

De subsidie kan digitaal bij RVO.nl worden aangevraagd. Hiervoor is eHerkenning op niveau EH2+ of hoger vereist. De aanvraag kan tot 31 oktober 2025 17.00 uur worden ingediend.

Tip! Vraag de subsidie na aanschaf zo snel mogelijk aan, want op is op!

Dga’s van een bv moeten jaarlijks een gebruikelijk loon uit hun bv opnemen. Dit betekent dat zij een zakelijk salaris moeten ontvangen. Een van de manieren om een zakelijk salaris vast te stellen is om aan te sluiten op het loon van de meestverdienende werknemer. Wat als het loon van een collega-dga het loon van de meestverdienende werknemer is? Geldt die regel dan ook?

Handen schudden

Gebruikelijk loon

De gebruikelijkloonregeling geldt voor iedereen die een zogenaamd aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap, én die ook werkzaamheden verricht voor die vennootschap. Heeft u een aanmerkelijk belang in een bv en verricht u ook werkzaamheden voor deze bv, dan moet uw loon in 2025 vastgesteld worden op het hoogste bedrag van een van de volgende bedragen:

  • het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, of
  • het loon van de meestverdienende werknemer in uw bv of verbonden bv’s, of
  • € 56.000 (2025).

Dga is meestverdiener

De Belastingdienst heeft onlangs aangegeven dat voor deze regeling ook een collega-dga de meestverdienende werknemer kan zijn. Een dga is immers gewoon ook in dienst van de bv. 

Voorbeeld
In het voorbeeld dat de Belastingdienst aanhaalt, speelt het volgende: een bv heeft twee dga’s die een loon van € 230.000 respectievelijk € 190.000 genieten. Moet het loon van de dga met een loon van € 190.000 vastgesteld worden op € 230.000? Het antwoord is ja. Dit is immers het loon van de meestverdienende werknemer in de bv. Dat deze een aanmerkelijk belang bezit, doet niet ter zake.

Meest vergelijkbare dienstbetrekking?

Het gebruikelijk loon kan mogelijk lager worden vastgesteld als het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking ook lager is. De dga moet dit dan zelf aannemelijk maken. 

Niet via personal holding

Het bovenstaande is niet van toepassing als de dga’s hun belang in de bv middellijk houden via een personal holding. De ene dga kan voor het gebruikelijk loon van de andere dga dan niet worden aangemerkt als meestverdienende werknemer, omdat hiervoor vereist is dat de personal holdings verbonden bv’s zijn. Dit is het geval als een bv minstens een derde van de aandelen een (of meer andere bv’s bezit.