Autohandelaren en herstelbedrijven kunnen voor hun wagenpark gebruikmaken van zogenaamde handelaarskentekens. Een dergelijk kenteken geldt als tijdelijk kenteken tijdens bijvoorbeeld een proefrit.
Voorwaarden
Voor het gebruik van een handelaarskenteken gelden aanvullende voorwaarden. Zo mag er bijvoorbeeld niet privé mee worden gereden en moet het kenteken zijn verzekerd.
Motorrijtuigenbelasting (mrb)
Ook moet voor gebruik van een handelaarskenteken, ook wel de groene kentekenplaat, mrb worden betaald. Deze wordt bepaald op basis van het gewicht van een personenauto van 1.000 kilo op benzine, over een tijdvak van drie maanden. Het is niet van belang voor hoeveel auto’s het handelarenkenteken wordt gebruikt.
De Belastingdienst heeft onlangs aangegeven dat een naheffing mrb mogelijk is als het een auto uit een bedrijfsvoorraad betreft waarop geen handelaarskenteken is aangebracht. Dit geldt ook als de auto zelf zou zijn vrijgesteld of als er een nihiltarief op van toepassing is als de auto niet tot de bedrijfsvoorraad zou behoren. De naheffing wordt namelijk niet opgelegd om de niet-betaalde mrb na te heffen, maar omdat niet aan de voorwaarden van het handelaarskenteken wordt voldaan.
Handelaarskentekentarief
De naheffing mrb wordt gebaseerd op het tarief dat voor een handelaarskenteken geldt, dus een personenauto van 1.000 kilo op benzine. De naheffing wordt opgelegd over een periode van één jaar.
Let op!De kenmerken van de auto waarop geen handelaarskenteken is aangebracht, zijn dus voor de naheffing mrb niet van belang.
Heeft u personeel in dienst dat een opleiding volgt? Dan komt u mogelijk in aanmerking voor de subsidieregeling Praktijkleren. Ook is er onder bepaalde voorwaarden een financiële bijdrage mogelijk vanuit een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor uw branche. Daarnaast bestaan er diverse subsidies, zoals de SLIM-subsidie en regionale subsidies. In deze advieswijzer worden de regelingen uitgelegd.
Subsidieregeling Praktijkleren
De subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen aan te bieden. U ontvangt een tegemoetkoming voor de kosten die u als werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Tevens kunt u een tegemoetkoming krijgen voor de loon- en begeleidingskosten voor een promovendus of een technologisch ontwerper in opleiding (toio). De subsidieregeling richt zich vooral op:
kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is;
studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.
Let op! Eind 2023 is de Subsidieregeling Praktijkleren verlengd tot en met het studiejaar 2027-2028. Als hier tussendoor geen wijziging in aangebracht wordt, kunt u dus tot en met het studiejaar 2027-2028 nog gebruikmaken van de subsidie.
Voor welke leerlingen kunt u subsidie aanvragen?
U komt niet voor elke leerling die bij u werkt voor subsidie in aanmerking. De regeling geldt voor de volgende doelgroepen:
Leerlingen die een leer-werktraject of entreeopleiding volgen in het vmbo, gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van een basisberoepsopleiding. Het als leer-werktraject of entreeopleiding ingerichte 3e en 4e leerjaar van de opleiding komt in aanmerking voor de subsidie.
Leerlingen die een bbl-opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) in het mbo volgen.
Studenten die een duale of deeltijd hbo-opleiding Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving volgen, gericht op een volledig diploma. Het gaat hierbij om opleidingen die een praktijkdeel als verplicht onderdeel kennen. Voor andere hbo-opleidingen bestaat geen recht op de subsidie.
Promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s) die zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of in dienst zijn bij een werkgever maar begeleid worden door de universiteit, NWO of KNAW.
Leerlingen in het laatste schooljaar van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) die onderwijs volgen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of in een leer-werktraject binnen het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’.
Leerlingen die in het laatste jaar van het Praktijkonderwijs (PRO) zitten en een praktijkleerplaats bij de werkgever hebben.
Let op! Voor studenten aan de beroepsopleidende leerweg (bol), aan EVC-trajecten en specifieke maatwerktrajecten (geen mbo bbl-opleidingen) komt u niet in aanmerking voor subsidie. Hetzelfde geldt voor afstudeerstages.
Tip! Sommige buitenlandse opleidingen komen ook in aanmerking voor subsidie als deze vergelijkbaar zijn met een Nederlandse opleiding voor mbo (bbl) of hbo (duaal/deeltijd in de sectoren Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving). U dient dan wel in het bezit te zijn van een verklaring dat de buitenlandse opleiding vergelijkbaar is. Deze verklaring kunt u aanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Wat is een praktijkleerplaats?
De subsidie wordt, met uitzondering van promovendi en toio’s, toegekend per gerealiseerde praktijkleerplaats.
Voor het vmbo, mbo-bbl, entreeopleiding vmbo, VSO en PRO wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 augustus tot en met 31 juli daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in aanmerking te komen, dient minimaal 40 weken onderricht in de praktijk in het studiejaar te hebben plaatsgevonden.
Voor het hbo wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 september tot en met 31 augustus daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in het HBO in aanmerking te komen, dient minimaal 42 weken begeleiding in de praktijk te hebben plaatsgevonden in het studiejaar.
Let op! Elke week waarin begeleiding is gegeven, telt mee. Het maakt hierbij niet uit op hoeveel dagen in die week begeleiding is gegeven. Een week waarin geen begeleiding is gegeven, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, telt niet mee als gerealiseerde praktijkleerplaats. Het subsidiebedrag wordt dan naar rato verlaagd.
Let op! VU kunt ook subsidie aanvragen als u minder dan 40 of 42 weken begeleiding heeft gegeven. De subsidie bedraagt dan echter niet maximaal € 2.700 maar wordt pro rata verminderd. Zo bedraagt de maximale subsidie bij hbo bij 21 weken begeleiding € 1.350 (50% van € 2.700).
De hoogte van de subsidie voor een promovendus of toio is afhankelijk van het aantal maanden (maximaal 12) maal de arbeidsduur per week (maximaal 36) waarin de werkgever de loonkosten betaalt. Verricht een promovendus bijvoorbeeld 6 maanden onderzoek gedurende 18 uur per week, dan bedraagt de maximale subsidie € 675 (6/12 * 18/36 * € 2.700).
Voorwaarden voor subsidie
Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u een erkend leerbedrijf zijn voor vmbo’ers/ mbo’ers, bepaalde leerlingen uit het VSO/PRO en leerlingen uit de entreeopleiding vmbo. Als het gaat om hbo’ers, promovendi en toio’s, moet u door een onderwijsinstelling zijn aangemerkt als een onderneming die een goede begeleiding geeft. Daarnaast moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:
Er is een geldige, gedateerde en ondertekende overeenkomst. Dit is bij vmbo, promovendus of toio een leer-werkovereenkomst, bij VSO en PRO een stageovereenkomst, bij mbo-bbl en hbo een praktijkleerovereenkomst.
De beroepsopleiding van de leerling valt binnen de doelgroepen waarvoor de subsidie geldt.
Voor het vmbo en mbo, de entreeopleiding vmbo en PRO/VSO gelden nog de volgende aanvullende voorwaarden:
Niveau
Voorwaarden
vmbo 3e en 4e leerjaar
– buitenschools praktijkgedeelte met minimaal 640 klokuren en maximaal 1280 klokuren per studiejaar – in elke schoolweek binnenschools onderwijs
mbo-bbl
– minimaal 200 begeleide onderwijsuren per studiejaar door de onderwijsinstelling
– praktijkgedeelte minimaal 610 klokuren per studiejaar – opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo)
entreeopleiding vmbo
– minimaal 610 klokuren beroepspraktijkvorming per studiejaar – in elke schoolweek binnenschools onderwijs
PRO/VSO
– minimaal 640 klokuren beroepspraktijkvorming – minimaal één dag per week binnenschools onderwijs – maximaal vier stagedagen per week – duur van de stage is maximaal 50% van de uren dat onderwijs wordt verzorgd
Hbo
– opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) – het praktijkdeel is een verplicht onderdeel van de opleiding
Let op! Vanaf het studiejaar 2023-2024 geldt er een nieuwe voorwaarde. Voor de leerling/student moet vanaf dat studiejaar een inschrijving aanwezig zijn in het Register Onderwijs Deelnemers (ROD) van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor deze registraties.
Administratieve verplichtingen
Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u de volgende gegevens in uw administratie vastleggen:
een getekende en gedateerde overeenkomst;
een aanwezigheidsregistratie van de deelnemer bij de beroepspraktijkvorming. U kunt bijvoorbeeld gebruikmaken van uw digitale tijdschrijfsysteem, een presentielijst of een geldig arbeidscontract in combinatie met een verzuimregistratie;
een administratie waaruit de begeleiding van de deelnemer blijkt en de wijze waarop de kwalificaties van de beroepsvorming zijn behaald. Hierbij moet u denken aan een werkboek van de leerling en gespreks-, beoordelings- en evaluatieverslagen; en
een kopie van het diploma.
Hoogte van de subsidie
Omdat de subsidie afhankelijk is van het aantal subsidieaanvragen en het beschikbare budget, is de hoogte van de subsidie voor het studiejaar 2023/2024 nog niet zeker. De verdeling van de beschikbare subsidie vindt jaarlijks plaats na afloop van het studiejaar over alle werkgevers die tijdig een aanvraag hebben ingediend én voldoen aan de eisen voor de subsidie. Het subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.700 per praktijkleerplaats.
Let op! Voor mbo bbl-leerplekken voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie is een aanvullende subsidie beschikbaar. De hoogte hiervan is afhankelijk van het aantal gerealiseerde weken begeleiding. Het beschikbare budget van € 10,6 miljoen voor het studiejaar 2023-2024 wordt per gerealiseerde begeleidingsweek verdeeld over alle praktijk- en werkleerplaatsen die in aanmerking komen hiervoor. U hoeft deze aanvullende subsidie niet apart aan te vragen maar komt daar automatisch voor in aanmerking als u de subsidie praktijkleren aanvraagt.
Aanvraag van de subsidie
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert de regeling uit. De subsidie geldt per studiejaar. U vraagt de subsidie aan na afloop van het studiejaar aan. Voor het studiejaar 2023/2024 kunt u de subsidie vanaf 3 juni 2023 09:00 tot en met uiterlijk 17 september 2024 (vóór 17.00 uur) aanvragen. Aanvragen die later door RVO.nl worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor subsidie.
Let op! Vanaf 2024 moet u de subsidie aanvragen via het nieuwe aanvraagportaal van het RVO. Omdat het aanvraagproces nieuw is, vergt dit misschien in het eerste jaar iets meer tijd. Vraag de subsidie daarom op tijd aan en wacht niet tot de laatste dag. Verzorgt u niet zelf de aanvraag, zorg dan dat degene die dat voor u doet op tijd over de daarvoor benodigde ketenmachtiging beschikt.
Tip! Om de aanvraag te kunnen doen, heeft u eHerkenning (minimaal niveau 3 met machtiging RVO-diensten) nodig. Voorkom dat u te laat beschikt over eHerkenning en vraag deze indien nodig tijdig aan.
Let op! RVO.nl kan nog tot vijf jaar na het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt controles uitvoeren. U heeft dan ook de plicht om alle relevante documenten te bewaren tot vijf jaar na afloop van het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt.
Subsidieregeling praktijkleren derde leerweg
Ook in 2024 kunt u weer van maandag 4 november 2024 9.00 uur tot en met vrijdag 29 november 2024 (vóór 17.00 uur) subsidie aanvragen voor de regeling praktijkleren in de derde leerweg. De subsidieregeling is alleen beschikbaar voor praktijkplaatsen voor mbo-studenten in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen deeltijd (odt)) die werkzoekenden zijn of betaalde arbeid verrichten.
Let op! Voor mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol) en beroepsbegeleidende leerweg (bbl) komt u niet in aanmerking voor deze subsidie. Verder komt u voor werkzoekenden niet in aanmerking als de opleiding gestart is voor 4 november 2022 en voor werkenden niet als de opleiding gestart is voor 1 augustus 2023.
U kunt de subsidie aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. Als erkend leerbedrijf kunt u de subsidie voor maximaal 40 weken krijgen. Realiseert u voor deze duur een praktijkplaats, dan bedraagt de subsidie maximaal € 2.700. Zijn er meer aanvragen dan beschikbaar budget, dan wordt dit verdeeld over de aanvragers en kan de subsidie dus minder dan € 2.700 bedragen. De regeling loopt in ieder geval nog in 2024 en 2025.
Let op! Het is niet mogelijk om subsidie praktijkleren in de derde leerweg te krijgen als voor dezelfde praktijkplaats ook subsidie is of wordt verleend op basis van de SLIM-regeling of titel 3.20 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen). Het combineren met andere regelingen is wel mogelijk.
Subsidie voor groepshulpen kinderopvang
Kinderopvangorganisaties kunnen vanaf maandag 4 november 2024 09:00 uur tot en met vrijdag 29 november 2024 17:00 uur subsidie aanvragen voor een praktijk(leer)plaats van groepshulpen. De subsidie biedt een tegemoetkoming in de loonkosten van groepshulpen en is aan te vragen bij RVO.nl. Het doel is dat door de subsidie meer groepshulpen worden aangenomen en dat zij kunnen doorgroeien in de kinderopvang.
De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp en is afhankelijk van het aantal contracturen dat de groepshulp per week werkt. Een organisatie kan voor maximaal twee groepshulpen subsidie aanvragen.
De subsidie kent een aantal voorwaarden. Zo moet een groepshulp een arbeidsovereenkomst van ten minste 12 maanden hebben met een startdatum vanaf 1 augustus 2023 of later. Ook moet de groepshulp deelnemen aan scholing via praktijkleren in het mbo, gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-certificaat of diploma. Deze scholing moet tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026 zijn gestart. Verder is vereist dat de kinderopvangorganisatie voor de groepshulp ook subsidie heeft gekregen via de Subsidieregeling Praktijkleren of Praktijkleren in de derde leerweg.
Tip! De subsidie is ook in 2025 en 2026 beschikbaar.
Financiële bijdrage van O&O-fondsen
Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen kunnen financieel bijdragen aan de scholing van werknemers in hun branche. Deze fondsen worden meestal in het leven geroepen door de werkgevers- en werknemersorganisaties in een bepaalde branche en worden gevuld met bijdragen van aangesloten bedrijven. Afspraken hierover worden gemaakt in bijvoorbeeld cao’s. Alle O&O-fondsen hebben loopbaanadviseurs in dienst die kunnen helpen bij scholings- en opleidingstrajecten voor uw werknemers. Sommige O&O-fondsen bieden ook zelf cursussen aan of ontwikkelen scholingsprojecten voor de branche. Wilt u een financiële bijdrage van het O&O-fonds ontvangen, neem dan contact op met uw brancheorganisatie, want de exacte mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector.
Tip! Bekijk hier een overzicht van alle erkende O&O-fondsen.
SLIM-subsidie
Sinds maart 2020 is er een subsidie voor werkgevers voor het verder laten ontwikkelen van werknemers in het mkb en grootbedrijven in landbouw, horeca of recreatie Voor projecten die subsidiabel zijn voor de SLIM-subsidie kunt u denken aan:
Het opstellen van een opleidings- of ontwikkelingsplan waarin de onderneming wordt doorgelicht en de ontwikkelbehoefte om de leerrijke werkomgeving te versterken inzichtelijk wordt gemaakt.
Het verkrijgen van loopbaan- of ontwikkeladviezen voor uw werknemers.
Het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen of invoeren van een L&O-methode (= leer- en ontwikkelactiviteiten primair gericht op het aanleren van nieuwe vaardigheden, kennis en beroepshoudingen).
Het bieden van praktijkleerplaatsen in de derde leerweg.
De SLIM-subsidie kent drie regelingen: voor individuele mkb-ondernemingen, voor samenwerkingsverbanden in het mkb en voor grootbedrijven
SLIM individuele mkb-ondernemingen
Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor individuele mkb-ondernemingen bedraagt maximaal 60% (voor het middenbedrijf) en 80% (voor het kleinbedrijf van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 25.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000). Voor praktijkleerplaatsen en loopbaan- of ontwikkeladviezen gelden andere bedragen. Het is mogelijk om bij subsidieverlening een voorschot van 50% van het subsidiebedrag te ontvangen. De eerste aanvraagperiode voor deze subsidie liep van 1 maart 2024 9.00 uur tot 28 maart 2024 17.00 uur. De tweede aanvraagperiode loopt van 2 september 2024 9.00 uur tot 30 september 2024 17.00 uur.
Let op! Als het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door loting bepaald in welke volgorde de aanvragen worden afgehandeld. Die loting vindt plaats na afloop van de aanvraagperiode.
SLIM grootbedrijven in horeca, landbouw en recreatie
Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 200.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000). Voor praktijkleerplaatsen gelden andere bedragen. Er is één aanvraagperiode, die loopt van 3 juni 2024 9.00 uur tot 31 juli 2024 17.00 uur.
Let op! Of een bedrijf onder de sector landbouw, horeca of recreatie valt, moet blijken uit de SBI-code van het CBS.
SLIM samenwerkingsverbanden in het mkb
Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor samenwerkingsverbanden in het mkb bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 500.000, met een maximum van € 200.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000) per samenwerkingspartner. Voor praktijkleerplaatsen gelden andere bedragen. Er is één aanvraagperiode, die loopt van 3 juni 2024 9.00 uur tot 31 juli 2024 17.00 uur.
Let op! De aanvragen van de SLIM-subsidie voor grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie en voor samenwerkingsverbanden in het mkb worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen.
Op Prinsjesdag 2023 werd bekendgemaakt dat aan de SLIM-subsidie in 2024 tijdelijke een subsidie voor individuele scholing zou worden toegevoegd. Door het vervallen van de STAP-subsidie per 1 januari 2024 kwam € 147 miljoen vrij, waarvan € 73,5 miljoen zou worden ingezet voor de uitbreiding van de SLIM-subsidie. Over deze tijdelijke voorziening voor individuele scholing is verder nog niets bekendgemaakt.
Overige Regelingen
Regionale maatregelen
In een groot aantal regio’s en branches zijn er specifieke regionale maatregelen om scholing te stimuleren. Ga dan ook na of uw gemeente of branche wellicht een bruikbare regeling heeft.
Tip! Op de website leeroverzicht.nl, een initiatief van het Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW, kunt u hier zoeken in 318 verschillende regelingen. Hierin zijn ook regionale subsidieregelingen opgenomen.
Opleidingskosten in mindering op transitievergoeding
Eindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer en moet de werkgever een transitievergoeding betalen? Dan kunnen door de werkgever gemaakte transitiekosten en inzetbaarheidskosten verrekend worden met de transitievergoeding. Deze mogelijkheid bestaat vanaf 1 juli 2020 al.
Let op! Transitiekosten zijn kosten gericht op het voorkomen van werkeloosheid of het bekorten van de periode van werkeloosheid. Inzetbaarheidskosten zijn kosten die tijdens de dienstbetrekking zijn gemaakt gericht op het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer.
De werkgever mag deze kosten in beginsel op de transitievergoeding in mindering brengen, tenzij de verworven kennis en vaardigheden in overwegende mate zijn aangewend om de functie die de werknemer bij aanvang van de activiteiten verrichtte uit te oefenen. De kosten mogen ook niet in mindering komen als deze verband houden met verplichtingen van de werkgever in het kader van de re-integratie (eerste of tweede spoor).
Voor het in mindering brengen van de kosten gelden daarnaast, naast elkaar, onder meer de volgende voorwaarden:
de scholing moet gericht zijn op bredere inzetbaarheid van de werknemer buiten de eigen organisatie;
de werknemer heeft vooraf inzicht gekregen in de kosten en schriftelijk ingestemd met de verrekening; en
de kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het doel.
Studiekostenbeding mag niet meer
Sinds augustus 2022 is een studiekostenbeding voor bepaalde opleidingen niet langer toegestaan. Dit is aan de orde als:
het scholing betreft voor een functie waarvoor de werknemer is aangenomen; en
de scholing verplicht is op grond van de wet of de cao.
Is aan deze twee voorwaarden voldaan, dan moet de scholing kosteloos zijn, de studietijd moet als arbeidstijd worden aangemerkt en de scholing moet zo veel als mogelijk in de reguliere werktijd plaatsvinden. Denk bij een wettelijk verplichte opleiding aan een opleiding op grond van de Arbowet.
Ook de algemene scholingsplicht (artikel 7:611a lid 1 BW) valt onder de regeling. Onder deze algemene scholingsplicht moet de werkgever de werknemer in staat stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen. Er bestaat een lijst met ‘gereglementeerde beroepen’, waarin uiteenlopende beroepen staan, zoals registerloods, deskundige asbestverwijderaar, duiker, beëdigd tolk, sportarts of fysiotherapeut. Als het beroep van de werknemer op die lijst vermeld staat, is een studiekostenbeding wel mogelijk, tenzij de opleiding alsnog in een cao verplicht wordt gesteld. In die laatste situatie is een studiekostenbeding niet mogelijk.
Disclaimer Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.
Reizen tussen de woon- en arbeidsplaats worden in beginsel als woon-werkverkeer aangemerkt. Geldt dat ook als er gereisd wordt tussen meerdere adressen en de arbeidsplaats?
Het gerechtshof in Den Haag heeft hier onlangs over beslist in een zaak waarbij een belastingplichtige reisde tussen zijn woonplaats, zijn arbeidsplaats en de woonplaats van zijn vriendin.
Woon-werkverkeer
Wettelijk is niet bepaald wat onder woon-werkverkeer moet worden verstaan. Uit de rechtspraak is evenwel duidelijk geworden dat dit reizen zijn tussen de woon- of verblijfplaats en het werk binnen een periode van 24 uur.
Woning nieuwe vriendin verblijfplaats?
In genoemde zaak reisde een werknemer met de auto van de zaak van zijn woning naar het werk en terug. Ook kwam het voor dat de man naar zijn werk reisde en ’s avonds vanuit het werk rechtstreeks naar zijn vriendin, of andersom. Ook in de weekends kwam het voor dat gereisd werd vanaf of naar de woning van de vriendin. Voor het Hof stond de vraag centraal of ook het adres van de vriendin aangemerkt kon worden als ‘verblijfplaats’.
Grens 500 kilometer
Het antwoord was van belang voor de vraag of er al dan niet meer dan 500 privé kilometers met de auto van de zaak waren afgelegd. Als het adres van de vriendin aangemerkt zou worden als verblijfplaats, zou de man in het jaar 487 privékilometers hebben afgelegd. Zo niet, dan zou hij ruim meer dan 500 privékilometers hebben gereden en zou er bijtelling moeten plaatsvinden.
Wat is een verblijfplaats?
Volgens het Hof is een verblijfplaats een plaats die u ter beschikking staat en waar u regelmatig verblijft. Of hiervan sprake is, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. In deze zaak was er volgens het Hof sprake van een verblijfplaats. In een periode van vijf maanden werd er namelijk 19 keer van of naar deze plaats gereisd. Dat dit niet volgens een vast patroon gebeurde, deed niet ter zake. Evenmin het feit dat vanwege co-ouderschap soms minder gereisd kon worden dan gewenst. Verder was van belang dat het reispatroon in de jaren erna werd voortgezet. Belanghebbende werd dan ook in het gelijk gesteld.
Een periodieke gift aan een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) kan onder voorwaarden aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Maar geldt dat ook als het een gift betreft van één van de bestuursleden van de ANBI?
De Belastingdienst heeft aangegeven onder welke voorwaarden dit het geval is als er sprake is van aanvullende gronden voor beëindiging van de gift.
Periodieke gift
Voor een periodieke gift is onder meer vereist dat deze ten minste gedurende vijf jaar wordt gedaan. Ook moet de gift ieder jaar vast en gelijkmatig zijn en uiterlijk eindigen bij overlijden. Verder moet de gift notarieel of via een onderhandse akte zijn vastgelegd.
Aanvullende gronden voor beëindiging gift
De Belastingdienst gaat in een casus in op de vraag of aanvullende beëindigingsgronden voor de gift de aftrek ervan in de weg kunnen staan. Concreet gaat het om de vraag of het beëindigen van de gift bij faillissement van de ANBI of het verliezen van de ANBI-status de aftrek beïnvloedt.
Wezenlijke onzekerheid over looptijd
Voor een periodieke gift is vereist dat er wezenlijke onzekerheid over de looptijd van de gift bestaat. Dit moet worden getoetst op het moment van aangaan van de schenking. Bij een periodieke gift door een bestuurder is het van belang of de bestuurder invloed heeft op de looptijd van de periodieke gift.
Geen invloed schenker
Wettelijk is bepaald dat in de notariële of onderhandse akte van schenking kan worden opgenomen dat de periodieke gift wordt beëindigd als de ANBI-status verloren gaat, de ANBI failliet gaat of als de schenker arbeidsongeschiktheid of werkloos raakt. Ook is wettelijk bepaald dat de schenker op het ontstaan van deze beëindigingsgronden niet of nauwelijks invloed mag hebben.
Of een bestuurder invloed heeft op het verlies van de ANBI-status of het faillissement van de ANBI, zal van de feiten en omstandigheden afhangen. Als dit het geval is, dan kan dit betekenen dat de periodieke gift niet aftrekbaar is. Maar die aftrekbaarheid is dus niet zonder meer uitgesloten vanwege het feit dat de periodieke gift door een bestuurder wordt gedaan.
Let op! Als een beëindigingsgrond zich voordoet, geldt een eventuele niet-aftrekbaarheid in beginsel alleen voor de periodieke giften die nog niet zijn uitgekeerd. Dit kan anders zijn als duidelijk is dat de bestuurder bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst invloed zou gaan uitoefenen op de looptijd van de periodieke gift.
Gemeentes kunnen toeristenbelasting heffen als personen binnen een gemeente verblijven, terwijl ze hier niet staan ingeschreven. Hoe zit dat als je voor je eigen vakantiehuisje huur betaalt voor een standplaats? Moet je dan zelf de toeristenbelasting betalen? De spelregels in de verordening zijn dan belangrijk.
Verordening
Als een gemeente toeristenbelasting wil heffen, moet dit zijn vastgesteld in een verordening. Een gemeente kan in een verordening zelf de regels voor de te heffen toeristenbelasting vastleggen, zoals het tarief. Een gemeente kan daarbij bijvoorbeeld kiezen voor een vast bedrag per overnachting, maar ook een percentage van de prijs is een mogelijkheid. Vaak maakt een gemeente gebruik van een Modelverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Huur standplaats
Onlangs kwam bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vraag aan de orde wanneer toeristenbelasting geheven kan worden bij eigen gebruik van een strandhuisje. In deze zaak kreeg de eigenaar van een strandhuisje een aanslag toeristenbelasting voor het gebruik dat hij zelf gedurende 140 dagen van het strandhuisje gemaakt had.
De man betaalde echter voor de standplaats jaarlijks huur aan een stichting. De gemeente merkte dit aan als ‘vergoeding’ voor het verblijf, wat volgens de gemeente betekende dat er toeristenbelasting geheven kon worden.
Wie biedt gelegenheid tot houden van verblijf?
Volgens de verordening van de gemeente was degene die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf belastingplichtig. Degene die verblijf houdt, was volgens de verordening alleen dan belastingplichtig als er niemand is die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf.
Stichting is belastingplichtig
Nu de eigenaar van het strandhuisje huur betaalde aan een stichting, was volgens de rechtbank hij niet zelf, maar de stichting de belastingplichtige. De aanslag voor de eigenaar kwam dan ook te vervallen.