Als echtgenoten gaan scheiden, dient hiertoe een verzoek te worden ingediend bij de rechtbank. Na het indienen van een verzoek om echtscheiding eindigt het fiscaal partnerschap als de echtgenoten niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Maar wat nu als het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard? Welke gevolgen heeft dat voor het fiscale partnerschap?

Schaken

Fiscale gevolgen

De Belastingdienst heeft de gevolgen van een niet-ontvankelijk echtscheidingsverzoek geschetst aan de hand van een voorbeeld. In dit voorbeeld wordt op 11 november een verzoek tot echtscheiding ingediend en laat één van de twee zich uitschrijven van het woonadres bij de gemeente. Het verzoek wordt op 1 maart van het erop volgende jaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit wordt op 1 juni van dat jaar definitief. De echtgenoten blijven beiden ook daarna nog op een ander woonadres ingeschreven staan.

Periode vanaf 11 november

Het echtscheidingsverzoek is ingediend, maar het huwelijk is nog niet ontbonden. Wettelijk bepaald is echter dat er geen sprake meer is van fiscaal partnerschap als er een verzoek tot echtscheiding is ingediend én de echtgenoten niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. De echtgenoten zijn daarom vanaf 11 november geen fiscaal partner meer.

Periode vanaf 1 maart

Het echtscheidingsverzoek is niet-ontvankelijk verklaard, maar hiertegen is nog drie maanden beroep mogelijk. Zo lang beroep nog mogelijk is, is het verzoek tot echtscheiding nog in behandeling en is er ook gedurende deze periode geen sprake van fiscaal partnerschap.

Periode vanaf 1 juni

Vanaf 1 juni is er geen sprake meer van een ingediend verzoek tot echtscheiding. Het ingediende verzoek is namelijk definitief niet-ontvankelijk verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoten vanaf 1 juni weer als elkaars fiscale partner worden aangemerkt, ondanks dat ze niet op hetzelfde woonadres staan ingeschreven Wil men dit niet, dan zal opnieuw een verzoek tot echtscheiding moeten worden ingediend. Vanaf dat moment is er dan geen fiscaal partnerschap meer.

Als een ondernemer of werknemer een bestelauto uitsluitend zakelijk gebruikt, kan de bijtelling worden voorkomen zonder kilometeradministratie bij te houden. Maar wat nu als men in de loop van het jaar de beschikking krijgt over een personenauto of niet uitsluitend zakelijk gebruikte bestelauto, en de uitsluitend zakelijk gebruikte bestelauto inruilt? Hoeveel privékilometers mag men dan nog rijden?

Auto

Bestelauto alleen zakelijk gebruikt

Voor bestelauto’s die alleen zakelijk gebruikt worden, kan een verklaring ‘Uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ worden ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst. Men krijgt dan geen bijtelling vanwege het privégebruik van de auto, want dat is verboden. Een kilometeradministratie is niet nodig.

Let op! Gebruikt men de bestelauto echter toch privé, al is het maar één kilometer, dan kan dit een navordering of naheffing plus boete opleveren.

Auto ingewisseld

Onlangs gaf de Belastingdienst antwoord op de vraag hoeveel kilometer een personenauto privé gebruikt mag worden, als in het jaar in eerste instantie een alleen zakelijk gebruikte bestelauto ter beschikking stond. Dit blijkt maximaal 500 kilometer te zijn.

Niet tijdevenredig toepassen

Anders dan bij een auto die slechts een deel van het jaar ter beschikking wordt gesteld, hoeft in dit geval het aantal privékilometers niet tijdevenredig te worden herrekend. Er staat immers het hele jaar een auto ter beschikking: eerst de alleen zakelijk gebruikte bestelauto en daarna de personenauto. De Belastingdienst gaat ervan uit dat de bestelauto met genoemde verklaring niet privé is gebruikt. Daarom mag in dit geval met de personenauto in de rest van het jaar nog maximaal 500 km privé worden gereden zonder dat de bijtelling van toepassing is.

Al eerder was bekend dat vanaf 1 januari 2025 de huidige grens voor de beoordeling of een lage WW-premie alsnog een hoge WW-premie wordt, omlaag gaat. Medio mei 2024 is het besluit hiertoe in het Staatsblad gepubliceerd.

Euro

Lage en hoge WW-premie

In de WW geldt een zogenaamde premiedifferentiatie. Dat houdt grofweg in dat werkgevers die werknemers vaste contracten aanbieden de lage WW-premie betalen en werkgevers die flexibele contracten aanbieden de hoge WW-premie. Zo mag de lage WW-premie worden toegepast voor loon uit een arbeidsovereenkomst die voldoet aan de volgende drie voorwaarden:

  1. de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd,
  2. de arbeidsovereenkomst is schriftelijk vastgelegd, en
  3. de arbeidsovereenkomst is geen oproepovereenkomst.

Herziening lage WW-premie

Soms moet de lage WW-premie achteraf alsnog met terugwerkende kracht worden herzien naar een hoge WW-premie. Dit is het geval als een werknemer met een arbeidscontract van minder dan 35 uur per week, in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat. Dit kan gebeuren als een werknemer veel overwerk verricht ten opzichte van de contractsuren.

Let op! Heeft een werknemer een arbeidscontract van 35 uur of meer per week, dan geldt deze herzieningsregeling niet. De lage WW-premie wordt dan dus niet alsnog met terugwerkende kracht een hoge WW-premie als deze werknemer meer dan 30% meer uren verloond krijgt.

Van minder dan 35 uur naar 30 uur of minder

De uurgrens voor welke arbeidscontracten herziening van de lage naar de hoge WW-premie nu nog kan plaatsvinden is minder dan 35 uur per week. In het besluit dat medio mei 2024 in het Staatsblad is gepubliceerd is opgenomen dat deze grens met ingang van 2025 verlaagd wordt naar 30 uur of minder per week.

Dit betekent dat vanaf 2025 herziening alleen nog kan plaatsvinden als een werknemer met een arbeidscontract van 30 uur of minder per week, in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat.

Let op! De verlaging naar 30 uur of minder per week geldt pas vanaf het jaar 2025. In 2024 heeft u dus nog te maken met de grens van minder dan 35 uur per week.

Andere reden herziening lage WW-premie

Houd er rekening mee dat er nog andere redenen kunnen zijn om de lage WW-premie alsnog te herzien naar de hoge WW-premie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een nieuwe werknemer binnen 2 maanden ontslag neemt of wordt ontslagen.

Ouderen lopen een verhoogd risico op vallen. Dit vanwege zichtproblemen, medicatie of andere oorzaken. De vraag is gesteld of trainingen die ten doel hebben om vallen te voorkomen, kunnen delen in de btw-vrijstelling voor medische diensten. Een Kennisgroep van de Belastingdienst heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

Medisch

Verhoogd valrisico

De Kennisgroep gaat in op de situatie waarbij een fysiotherapeut in groepsverband valtrainingen organiseert voor ouderen met een verhoogd risico op vallen. De training gaat in op het herkennen van valgevaarlijke situaties, het verminderen van valangst en op het verbeteren van het activiteitenniveau en de balans.

Rol huisarts

De huisarts beoordeelt of een persoon voor de training in aanmerking komt. Daarna doet de fysiotherapeut een uitgebreide intake, screening en metingen. De training bestaat uit een hindernisbaan waarbij verder geoefend wordt op de techniek van het vallen en ook spelvormen aan bod komen. De trainingen zijn voor ieder gelijk, maar kunnen desgewenst individueel worden aangepast.

Gezondheidskundige verzorging van de mens?

De Kennisgroep komt tot de conclusie dat bovenomschreven valtrainingen niet in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling inzake medische diensten. Voor die vrijstelling komen namelijk in het algemeen therapeutische handelingen in aanmerking met als doel het stellen van een diagnose, op basis hiervan te behandelen en zo mogelijk genezen van ziekten. Maar ook als preventie de doelstelling is, kan een dienst soms toch onder de vrijstelling vallen. Er moet dan wel een concreet risico van aantasting van de gezondheid bestaan.

Concreet risico afwezig

Volgens de Kennisgroep bestaat er bij genoemde valtrainingen geen concreet risico op aantasting van de gezondheid. Dat het preventieve doel verband houdt met de gezondheid, is onvoldoende.

Let op! De Kennisgroep geeft nog aan dat de btw-vrijstelling alleen van toepassing is als een gezondheidskundige dienst persoonlijk en rechtstreeks aan een individu wordt verricht. Om die reden zijn groepsbehandelingen ook uitgesloten van de btw-vrijstelling. Dit kan alleen anders zijn als binnen een groepsbehandeling elke persoon behandeld wordt voor zijn of haar specifieke stoornis of beperking. Een individuele aanpassing, zoals bij genoemde groepstrainingen, is daarvoor echter niet voldoende.

Bedrijven moeten de aangifte en opgave dividendbelasting vanaf 1 juli 2024 verplicht digitaal inleveren. Voor dividenduitkeringen tot en met 2023 kon dit nog op papier plaatsvinden, voor uitkeringen vanaf 2024 vanaf 1 juli 2024 niet meer.

Laptop

Dividendbelasting

NV’s en BV’s die winst maken en dit uitdelen aan de aandeelhouders moeten over het algemeen dividendbelasting inhouden en afdragen. Het tarief bedraagt 15%.

Let op! Niet in alle gevallen hoeft dividendbelasting ingehouden worden, bijvoorbeeld als een inhoudingsvrijstelling van toepassing is. Dit is bijvoorbeeld het geval als een bv dividend uitkeert aan een andere bv die 5% of meer van de aandelen houdt.

Digitaal

De aangifte en opgaaf kunt u indienen via Mijn Belastingdienst Zakelijk. U kunt ook administratieve software gebruiken of een en ander uitbesteden aan uw adviseur.