Als commerciële partijen met elkaar afspraken maken betreft bijvoorbeeld het verstrekken van een zakelijke lening, moet ook de afgesproken rente in principe zakelijk zijn. Hoe bepaal je welk rentetarief zakelijk is en wat zijn bepalende factoren? Een casus.
Zakelijk belang en bijbehorende rente
In een zaak die speelde voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant, handelde het om de vraag of de tussen twee partijen afgesproken rente wel zakelijk was. De inspecteur vond van niet en had daarom naheffingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd.
Bewijslast ligt bij de inspecteur
De rechtbank stelde om te beginnen vast dat de bewijslast voor de vraag of de gehanteerde rente al dan niet zakelijk was, bij de inspecteur lag. De inspecteur verwees om te beginnen naar de omvang van de lening, die € 22,5 miljoen bedroeg. Deze lening werd belegd in effecten, er werd jaarlijks slechts voor een bedrag van € 250.000 afgelost en bovendien ontbraken er zekerheden. De afgesproken rente van 4,25% achtte hij dan ook niet reëel, reden waarom de inspecteur was uitgegaan van een rente van 10%.
Hogere rente
Hieromtrent had hij aangevoerd dat in zakelijke gevallen een rentepercentage gehanteerd zou moeten worden dat men zelf anders via beleggingen met eenzelfde risico zou kunnen behalen, vermeerderd met een aantal opslagen. De inspecteur was voor het rentepercentage uitgegaan van ongeveer 5%, vermeerderd met een aantal opslagen zoals gehanteerd door banken. Nu ook zekerheden ontbraken, stelde de inspecteur dat het door hem gehanteerde percentage van 10% zeker niet te hoog was.
Inspecteur moet hoogte rente ook motiveren
De rechter was het met de inspecteur eens dat een rente van 4,25% gezien de vermelde feiten te laag was, maar stelde ook dat er door de inspecteur onvoldoende inzicht was gegeven in het gehanteerde rentepercentage van 10%. Onduidelijk was hoe de inspecteur exact op dit percentage was uitgekomen en waarom dat percentage in genoemde situatie van toepassing was.
Alles overwegend stelde de rechtbank het rentepercentage daarom vast op 6%.
Ondernemers die op eigen terrein of op gehuurd terrein een infrastructuur aanleggen voor het laden van elektrische voertuigen, konden vanaf 24 september 2024 SPRILA-subsidie aanvragen. De subsidie was voor sommige onderdelen al snel overtekend. Voor andere onderdelen is nog wel een subsidieaanvraag mogelijk.
SPRILA Aanschaf en SPRILA Advies
De subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven (SPRILA) bestaat uit twee onderdelen: SPRILA Aanschaf en SPRILA Advies:
SPRILA Aanschaf: subsidie voor een deel van de kosten voor de aanschaf en aanleg van de laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen op een niet altijd publiek toegankelijk eigen of gehuurd terrein. Het gaat om onder meer de basislaadinfrastructuur (inclusief hoofdaansluiting en bekabeling) en een of meer DC-laadstations en/of AC-laadstations met verschillende vermogens.
SPRILA Advies: subsidie voor de kosten van een na 1 april 2024 opgesteld advies over een laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen.
Ondernemers die in Nederland gevestigd zijn met een inschrijving in het handelsregister van de KvK kunnen in aanmerking komen voor de subsidie.
Tip! Heeft u recht op minimaal € 25.000 subsidie voor de laadinfrastructuur, dan komt u mogelijk ook in aanmerking voor subsidie voor een stationaire batterij. Aan deze batterij zijn wel voorwaarden verbonden.
Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie voor aanschaf is afhankelijk van het soort laadstation (AC of DC) in combinatie met het maximaal aan het elektrisch voertuig te leveren vermogen. Voor een mkb-ondernemer is de subsidie hoger dan voor een groot bedrijf. De hoogte van de subsidie voor advies is 50% van de kosten waarvoor u subsidie kunt krijgen, met een maximum van € 3.500.
Budgetten overtekend
De budgetten voor de onderdelen advies voor en aanleg van laadinfrastructuur voor DC-laadstations en investeringen in een stationaire batterij zijn al overtekend.
Tip! Voor OV-concessiehouders of touringcarbedrijven zijn deze onderdelen nog niet overtekend. Het lijkt wel verstandig om zo snel mogelijk een aanvraag te doen.
Advies en aanleg laadinfrastructuur voor AC-laadstations
Ook voor advies voor en aanleg van laadinfrastructuur voor AC-laadstations zijn er nog mogelijkheden. Op 4 oktober 2024 was er van het budget van € 17.900.000 tot een bedrag van € 2.016.357 subsidie aangevraagd.
Aanvraag achteraf voor SPRILA tot € 25.000
Komt u in aanmerking voor minder dan € 25.000 subsidie voor aanschaf, dan laat u eerst de laadinfrastructuur aanleggen en vraagt u daarna binnen 13 weken de subsidie aan. Aanvragen kan nog tot 31 december 2024 12.00 uur. Vraagt u subsidie aan voor een onderdeel wat al is overtekend, dan schuift uw aanvraag door en krijgt deze als datum van aanvraag de eerste dag van de aanvraagperiode van 2025.
Aanvraag vooraf
Is het subsidiebedrag € 25.000 of hoger, dan moet u subsidie aanvragen met een offerte. Maar let op, u mag dan nog geen opdracht gegeven hebben en de offerte dus nog niet getekend hebben. De subsidie voor advieskosten kunt u pas aanvragen nadat u het advies heeft ontvangen.
Op Prinsjesdag 2024 is een btw-herzieningsregeling voorgesteld voor investeringsdiensten van minimaal € 30.000 aan onroerende zaken. Het voorstel is om deze herzieningsregeling in te laten gaan vanaf 2026.
Herzieningsregeling investeringsgoederen
Voor investeringen in roerende en onroerende goederen kennen we nu al een herzieningsregeling. Daarbij wordt het gebruik van roerende investeringsgoederen gedurende vier jaar en het gebruik van onroerende investeringsgoederen gedurende negen jaar ná het jaar van ingebruikname gevolgd.
Gewijzigd gebruik van het investeringsgoed voor btw-belaste en/of btw-vrijgestelde prestaties in die periode, kan gevolgen hebben voor de btw-aftrek. De eerder in aftrek gebrachte btw wordt dan mogelijk herzien. Als het gebruik gewijzigd is van btw-belast naar btw-vrijgesteld, kan dit betekenen dat btw terugbetaald moet worden. Andersom kan wellicht btw teruggevraagd worden als het gebruik wijzigt van btw-vrijgesteld naar btw-belast.
Investeringsdiensten
Een dergelijke herzieningsregeling is er nu nog niet voor investeringsdiensten aan onroerende zaken. Dat vindt het kabinet voor bepaalde situaties ongewenst. Zo gebeurt het dat woningen fors verbouwd worden en de volledige btw in aftrek wordt gebracht omdat de woningen na de verbouwing voor een korte periode btw-belast verhuurd worden. Als diezelfde woningen daarna btw-vrijgesteld verhuurd worden, wordt die btw-aftrek niet herzien.
Let op! In principe is de verhuur van een ongemeubileerde woning btw-vrijgesteld. Alleen in zogenaamde short-stay-situaties is de verhuur met 9% btw-belast. Het is dus niet zo dat elke verhuur van woningen btw-belast is. Neem voor meer informatie hierover contact op met een van onze adviseurs.
Voorgestelde btw-herziening investeringsdiensten
Op Prinsjesdag 2024 is voorgesteld ook voor investeringsdiensten vanaf 1 januari 2026 een btw-herzieningsregeling in te voeren. In dit voorstel worden investeringsdiensten aan onroerende zaken vanaf € 30.000 exclusief btw gevolgd in het jaar van ingebruikname plus de vier daaropvolgende jaren. Wijzigt in die periode het gebruik voor btw-belaste en/of btw-vrijgestelde prestaties, dan wordt de btw-aftrek op de investeringsdienst herzien.
Wat is een investeringsdienst?
De btw-herzieningsregeling gaat straks niet voor iedere dienst aan een onroerende zaak gelden. Het gaat om investeringsdiensten aan onroerende zaken die meerjarig dienen. U moet dan denken aan het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden van onroerende zaken. Maar ook met een verbouwing samenhangende sloopwerkzaamheden vallen hieronder.
Let op! Materialen, installaties, machines en werktuigen die opgaan in dienst en na installatie of montage hun zelfstandigheid verliezen, worden gezien als onderdeel van de investeringsdienst.
Minimaal € 30.000
Om geraakt te worden door de btw-herzieningsregeling moet de investeringsdienst wel minimaal € 30.000 (exclusief btw) bedragen. Die beoordeling vindt plaats per afzonderlijke dienst. Als bijvoorbeeld een schilder voor € 25.000 (exclusief btw) de buitenkozijnen en deuren van een pand schildert en een elektricien voor € 10.000 (exclusief btw) werkzaamheden aan de binnenkant van het pand verricht, is de btw-herzieningsregeling niet van toepassing. De beide diensten blijven immers onder de € 30.000.
Let op! In de toelichting bij het Belastingplan 2025 wordt opgemerkt dat een dienst die kunstmatig wordt opgeknipt in meerdere diensten als één dienst zal worden aangemerkt.
Alleen voor investeringsdienst vanaf 1 januari 2026
De btw-herzieningsregeling gaat gelden voor investeringsdiensten die vanaf 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Neemt u deze investeringsdiensten dus vóór 1 januari 2026 in gebruik, dan worden ze niet geraakt door de regeling.
Ingebruikname vóór 1 januari 2026 lijkt verstandig (indien mogelijk), als de voorgestelde regeling ertoe leidt dat u afgetrokken btw deels moet terugbetalen. Als het gebruik van uw onroerend goed wijzigt van btw-vrijgesteld naar (deels) btw-belast, kan de voorgestelde regeling echter ook positief uitwerken. In dat geval heeft u namelijk recht op meer btw-aftrek. U kunt de ingebruikname van de investeringsdienst dan (indien mogelijk) beter uitstellen naar 2026.
Let op! Het voorstel is onderdeel van het Belastingplan 2025 dat nog door de Tweede en Eerste Kamer moet worden goedgekeurd. Het is daarom nog niet definitief.
Er is veel onrust ontstaan bij bedrijven en organisaties inzake het werken met zzp’ers na 1 januari 2025. Dan vervalt namelijk het zogenaamde handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid, dat de Belastingdienst al langere tijd hanteert. De Belastingdienst gaat vanaf 2025 weer handhaven.
Tot 1 januari 2025
Dit handhavingsmoratorium, wat dus per 1 januari 2025 vervalt, houdt in dat er alleen gehandhaafd wordt en een boete opgelegd wordt als blijkt dat er bij gevallen van schijnzelfstandigheid sprake is van kwaadwillendheid.
Moties
Inmiddels zijn er diverse moties aangenomen om de onrust bij bedrijven en organisaties weg te nemen en wat duidelijkheid te geven.
Alleen risicogericht handhaven
Zo is er een motie aangenomen waarbij de regering wordt verzocht om de handhavingsstrategie te wijzigen door voorlopig, voor in ieder geval één jaar, alleen risicogericht te gaan handhaven. Hierbij zal de focus moeten komen te liggen op probleemgevallen, waarbij gedacht kan worden aan zaken als gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratieconstructies.
Andere moties
Verder zijn er nog diverse andere moties aangenomen die betrekking hebben op het wegnemen van de onrust rondom het inhuren van zelfstandigen.
Zo is er een motie aangenomen om vóór 1 november 2024 een duidelijk afwegingskader te publiceren op de website van de Belastingdienst.
Ook is er een motie aangenomen die verzoekt om in de handhaving coulant om te gaan met onbewust onbekwame zelfstandigen door niet direct over te gaan tot het opleggen van boetes.
Verder moet gezorgd worden dat er per 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de Rijksdienst.
Tevens is in moties aangenomen dat:
de mogelijkheid verkent dient te worden om de agrarische sector uit te zonderen van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen; en
om het faciliteren van vooroverleg over de beoordeling van arbeidsrelaties en reeds goedgekeurde modelovereenkomsten effectief van kracht te laten blijven.
Werkt u met zelfstandigen?
Controleer goed welke afspraken u met hen heeft gemaakt en hoe u dit heeft vastgelegd. Zorg ervoor dat de gemaakte afspraken op papier daadwerkelijk aansluiten bij de praktijk. Denk hierbij aan zaken zoals:
beding dat de zzp’er eigen verzekeringen afsluit (waaronder een aansprakelijkheidsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering),
geef ruimte aan zzp’ers om voor andere opdrachtgevers te werken,
laat de zzp’er zelf factureren,
zorg dat de zzp’er zelf verantwoordelijk is voor zijn scholing en opleiding, en
geef de zzp’er de vrijheid om zich te laten vervangen.
Als de Belastingdienst schulden wil innen, heeft de Belastingdienst de beschikking over een fiscaal voorrecht. Dit voorrecht houdt kort gezegd in dat het innen van schulden van de Belastingdienst in veel gevallen voor gaat op andere schulden. Het kabinet overweegt het fiscale (bodem)voorrecht te herzien.
Omdat het gevolgen heeft voor diverse maatschappelijke partijen, is over deze herziening een internetconsultatie gestart.
Fiscale bodem(voor)voorrecht
Het fiscale voorrecht komt ná hypotheek en pandrecht, tenzij het bezitloos pandrecht betreft dat is gevestigd op een bodemzaak. Het fiscale voorrecht gaat dan wel voor. Dit is het zogenaamde bodemvoorrecht. Ook kan de Belastingdienst onder voorwaarden verhaal halen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden, maar eigendom zijn van een ander. Dit is het zogenaamde bodemrecht. Het fiscale bodem(voor)recht omvat het bodemrecht en bodemvoorrecht samen.
Drie alternatieven
Tijdens de consultatie kunnen belangstellenden reageren op drie uitgewerkte alternatieven. Dit betreft een modernisering van het fiscale bodem(voor)recht, de vervanging ervan door een nieuw bijzonder verhaalsrecht en als derde het afschaffen van het fiscale bodem(voor)recht en om de positie van de Belastingdienst anders in te vullen.
Afwegingen
Bij de consultatie kunnen belangstellenden een afweging maken tussen genoemde opties. Zo blijft in de eerste optie het huidige bodem(voor)recht goeddeels gelijk, maar wordt het meer voorspelbaar en eenvoudiger. In de tweede optie krijgt de Belastingdienst het recht op een percentage van de opbrengst van een zaak, terwijl in de derde optie de Belastingdienst zelfstandig faillissement aan kan vragen, gecombineerd met strengere invorderingsmaatregelen.
Internetconsultatie
Belangstellenden kunnen de volledige voorstellen inzien en hierop reageren. De consultatie staat open tot 9 december 2024.